Soms komt een tekst, die je misschien al honderd keer hebt gelezen, ineens bij je binnen op een manier alsof je hem voor het eerst leest. Ik had dat laatst toen ik de hierboven geciteerde tekst uit Jesaja 46 las, waarin de bevrijding van Israël wordt bezongen.
Het hoofdstuk begint met de feitelijke constatering dat Bel, de oppergod van de Babyloniërs, en Nebo, de god van de wijsheid en welsprekendheid, geen partij blijken te zijn voor de HEER, de God van hemel en aarde. Want als de Babyloniërs hun goden om hulp roepen in hun strijd tegen het opkomende rijk van de Meden en Perzen, geven hun goden niet thuis.
En zoals God bij monde van de profeet Jeremia had voorzegd, komt daarmee na zeventig jaar een einde aan de heerschappij van de Babyloniërs [Jeremia 25:11-12].
Het vertrouwen van de Babyloniërs in hun goden is beschaamd. Hun goden zijn van hun sokkel gevallen, net als de met goud overtrokken beelden die ze van hun goden hadden gemaakt. Die beelden worden nu door pakezels rond gezeuld, omdat niemand ze wil hebben.
In tegenstelling tot de goden van de Babyloniërs, die geen hulp en bescherming kunnen bieden, bewijst de HEER, de God van Israël, wel in staat te zijn om hulp en bescherming te bieden.
Jesaja 46:3-4 – Luister naar Mij, volk van Jacob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: Tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen: Ik zal je steunen en beschermen.
Maar omdat het volk, zelfs in ballingschap, in zijn zonde blijft volharden en zich verre houdt van Gods gerechtigheid, belooft God zelf in te grijpen en gerechtigheid te brengen.
Jesaja 46:13 – Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, ze is niet ver meer, het duurt niet lang voor Ik redding breng. Ik zal redding brengen in Sion, Ik laat Israël in Mijn luister delen.
Op deze en op andere wijze belooft de HEER Zijn volk recht te doen, hen uit hun benauwenis te bevrijden en hun vijanden voor hun wandaden te vergelden. De beschuldigingen tegen Zijn volk belooft Hij op te heffen.
Micha 7:19 – Opnieuw zult U zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen. Onze zonden werpt U in de diepten van de zee.
De HEER, die genade schenkt aan wie Hij genade wil schenken, belooft Zijn volk alle wandaden te vergeven waarmee het willens en wetens tegen Hem gezondigd heeft [Exodus 33:19; Jeremia 33:8, 31:34; Zacharia 3:9]. Er zullen geen zonden meer op zijn rekening staan [Jeremia 50:20]. Er zal niets meer te vereffenen zijn.
Micha 7:18 – Wie is een God als U, die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat? U blijft niet woedend op wie er van Uw volk nog over zijn; liever toont U hun Uw trouw.
Maar wat zo bijzonder is aan de redding die God Zijn volk Israël belooft, is dat die redding zich niet beperkt tot Israël: Zijn redding zal reiken tot aan de einden der aarde. Daarvan mochten de profeten meermaals getuigen.
Jesaja 49:6 [NBV/EV] – Hij zei: ‘Het is Mij te gering dat je (slechts) Mijn Dienaar zou zijn om de stammen van Jacob in ere te herstellen en de overlevenden terug te brengen naar Israël: Ik zal Je ook maken tot een licht voor de heidenvolken, opdat de redding die Ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’
Door Zijn Zoon, uniek in Zijn wezen, herstelt God niet alleen de verstoorde relatie met Zijn volk Israël, maar ook die met alle mensenkinderen [1 Timotheüs 2:4]. Maar de weg daartoe loopt via Zijn volk Israël. Daar is ook Paulus duidelijk over in zijn brief aan de Romeinen.
Romeinen 11:11 – Maar nu vraag ik weer: ze zijn toch niet gestruikeld om ten val te komen? Dat in geen geval, maar door hun overtreding konden de andere volken worden gered en daarop moesten zij afgunstig worden.
Zoals in Israël de zegen van de HEER via de eerstgeboren zoon werd doorgegeven aan de andere gezinsleden, zo wordt op wereldschaal Gods zegen via Israël, Zijn eerstgeboren zoon [Exodus 4:22], doorgegeven aan de andere volken. Dát is ook wat God aan Abram beloofde:
Genesis 12:3 [HSV] – (…) in jou zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
Maar dat betekent ook dat er zónder Israël géén zegen, geen redding voor de heidenvolken is. Want Jeshua is immers ‘alleen gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël’ [Mattheüs 15:24].
Zoals de profeten vele malen voorzegden, zal uit het volk, dat de HEER omwille van Zijn majesteit heeft geschapen, gemaakt en gevormd, de ‘Redder van de wereld’ voortkomen: Zijn geliefde Zoon, in wie Zijn luister schittert [Jesaja 43:7, 60:21; 1 Johannes 4:14; Hebreeën 1:2-4].
Jesaja 49:3 – ‘Mijn dienaar ben jij. In jou, Israël, toon Ik Mijn luister.’
De oude Simeon mocht daarvan zingen, toen de Vader Zijn belofte aan hem inloste en Hij de Redder van de wereld in zijn armen mocht houden.
Lucas 2:29-32 – ‘Nu laat U, Heer, Uw dienaar in vrede heengaan, zoals U hebt beloofd. Want met eigen ogen heb ik de redding gezien die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, Uw volk.’
Israël is het enige volk ter wereld dat mag delen in Gods majesteit, omdat Hij uit dát unieke, door Hem apart gezette volk, de Redder van de wereld heeft doen voortkomen: Zijn geliefde Zoon.
Bas van Twist, december 2022
Comments