LAAT UW KONINKRIJK KOMEN! [2]
Bijgewerkt op: 22 okt. 2022
Dit is deel 2 van de bewerking van de spreekbeurt, gehouden op de Wachtersdag op 6 februari 2016. Deel 3 volgt volgende week. Deel 1 kunt u hier vinden.

Zijn verschijning
Wanneer iedereen nog druk aan het speculeren is over dat uitzonderlijke teken aan de hemel, wat dat te betekenen heeft, zullen plotseling de hemellichamen beginnen te wankelen en zal de aarde beginnen te beven en van haar plaats raken. En dan ineens verschijnt daar op de wolken des hemels, omringd door ontelbare engelen: Jeshua Messías, de Mensenzoon, de Zoon van God [Mattheüs 24:30]!
En terwijl velen in angst en beven wachten op de dingen die gaan gebeuren, klinkt daar het alarmerende geluid van een sjofar. Het is het teken voor de engelen die Jeshua omringen, om uit te zwenken naar plaatsen ver weg en dichtbij om Gods uitverkorenen te verzamelen uit de vier windstreken, van het ene einde van de aarde tot het andere [Mattheüs 24:31].
Mattheüs 24:39-41 – Dan zullen er twee op het land aan het werk zijn, van wie de één zal worden meegenomen en de ander achtergelaten. Van twee vrouwen die samen aan de molen draaien, zal de ene worden meegenomen en de andere achtergelaten.
Lucas 17:34 – (…) die nacht zullen er twee in één bed liggen: de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
Herkenning en erkenning
En terwijl Gods engelen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen, gebeurt er nog iets ongekends: de HEER opent de ogen van Zijn volk voor Zijn Gezalfde, Hij neemt de verharding weg, die voor een deel over Israël was gekomen [Romeinen 11:25]. Om het met de woorden van Mozes te zeggen: Zij waren al die eeuwen getuigen geweest van Gods grootse daden, tekenen en wonderen, maar pas dán zal God hen werkelijk inzicht geven, hen de ogen en oren openen [Deuteronomium 29:2-3] en zullen ze als volk Jeshua, hun langverwachte Redder, herkennen en erkennen:
Zacharia 12:10 [NBV/EV] – Ze zullen zich weer naar Mij wenden, en over Hem die ze hebben doorstoken, zullen ze weeklagen als bij de rouw om een enig kind; hun verdriet zal zo bitter zijn als het verdriet om een oudste zoon.
Het zal de dag zijn waarop God Zijn volk zal reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Hem gezondigd heeft, het zal de dag zijn waarop Hij hen alle wandaden zal vergeven waarmee het willens en wetens tegen Hem gezondigd heeft [Jeremia 33:8, 31:34]. Ja, in één enkele dag zal Hij het land reinigen van alle schuld [Zacharia 3:9]. Ook de profeet Jeremia getuigt ervan dat God Zijn volk op die dag al hun wandaden zal vergeven. Er zullen geen zonden meer op hun rekening staan [Jeremia 50:20]. Er is niets meer te betalen!
Ik wil hier even bij stil staan, want het is zo ongelooflijk mooi wat de Vader hier Zijn volk belooft, dat anders de pracht ervan ons ontgaat. Het is namelijk door het lijden en sterven van Jeshua, de Mensenzoon, dat deze beloften vervuld kunnen worden. In dat lijden en sterven wordt de glorie van de Zoon en de Vader geopenbaard, want – om het met de woorden van Petrus te zeggen – in Zijn lichaam droeg Hij de zonden van Israël en van ons allemaal het kruishout op, worden we voor schuldeloos gehouden [1 Petrus 2:24]. En daardoor kan de duivel geen beschuldigingen meer aandragen voor de troon van God, daardoor heeft Satan geen poot meer om op te staan en is het gedaan met zijn heerschappij over de wereld.
Het moment dat God de ogen van Zijn volk opent, zal ook het uur zijn waarop Hij Israël zal redden van zijn vijanden. Het zal het moment zijn dat Israël zijn vertrouwen volledig zal stellen op de HEER en met David zal belijden:
Psalm 56:10 – In het uur dat ik U aanroep wijken mijn vijanden, want dit weet ik: God staat mij terzijde.
Wat een geweldig vooruitzicht voor het volk van Jacob!
Honderdvierenveertigduizend
In het laatste Bijbelboek lezen we ook over de wonderlijke uitredding van het Joodse volk in onze dagen [Zacharia 13:8-9]. En dan wordt niet gedoeld op de redding van alleen de orthodoxe en messiaanse Joden. Nee, het gaat dan om de redding van ‘heel het huis van Israël’ [Ezechiël 37:11]. Dat mogen we afleiden uit hun aantal: honderdvierenveertigduizend; twaalfduizend uit elke stam van Israël [Openbaring 7:4-8, 14:1-4]. Twaalf duidt in de Bijbel op Gods heerschappij en op de compleetheid van het volk Israël – denk bijvoorbeeld aan de twaalf stammen en de twaalf apostelen [Genesis 49:1-28; Mattheüs 10:1-5]. Duizend staat voor Gods volmaaktheid. De honderdvierenveertigduizend – het product van twaalf maal twaalf maal duizend – ziet dus, zo zou je kunnen zeggen, op de volmaakte compleetheid van het volk Israël, zoals ook Paulus schrijft aan gelovigen in Rome:
Romeinen 11:26 – Dán zal héél Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jacobs nageslacht. Dit is Mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.’
Een onafzienbare menigte
Dat alle kinderen van het volk van Jacob worden gered, wordt niet alleen in symbolische aantallen beschreven. Johannes ziet hen ook als ‘een onafzienbare menigte, die niet te tellen is, uit alle landen en volken, van elke stam en taal’ [Openbaring 7:9]. In het wit gekleed staan ze voor de troon van God en voor het Lam.
Lange tijd dacht ik dat het bij deze onafzienbare menigte uit alle landen en volken ging over een andere groep dan de honderdvierenveertigduizend, namelijk over de gelovigen uit de heidenen, maar dat is niet juist. Eén van de oudsten leert Johannes namelijk dat het degenen zijn die uit de grote verschrikkingen zijn gekomen [Openbaring 7:14]. En alleen van het Joodse volk wordt gezegd dat het zal komen in ‘een tijd van enorme verschrikkingen’, ‘een tijd van verdrukking, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan’ [Mattheüs 24:21; Marcus 13:19; Daniël 12:1]. Bovendien belooft God alleen de Israëlieten dat Hij hen zal terugbrengen uit de landen en volken waarover ze verspreid zijn en dat Hij hen hun land zal teruggeven [Ezechiël 11:17; Jeremia 30:3].
In tegenstelling tot het huis van Israël, zijn de heidenvolken nog niet compleet in Gods Koninkrijk. Nóg niet, want er klinkt een hoopvolle belofte door in de woorden van Johannes, als hij schrijft dat zij, de honderdvierenveertigduizend:
Openbaring 14:4 – (…) uit de mensheid zijn vrijgekocht om als de eerste opbrengst te worden aangeboden aan God en aan het Lam.
Johannes ziet dus het gehele huis van Israël verzameld op de Sion rondom zijn Messías, Jeshua. Het volk stelt nog enkel vertrouwen in zijn hemelse Vader en in Zijn Zoon Jeshua. Als de eerste opbrengst uit de mensheid, hebben zij aan den lijve ondervonden wat het betekent om door Jeshua te zijn vrijgekocht. Daarover profeteerde trouwens ook Jesaja meermaals:
Jesaja 62:12 – Dán noemt men hen ‘Het heilige volk’, ‘Volk dat door de HEER is vrijgekocht’.
Jesaja 60:21 – Je volk telt enkel nog rechtvaardigen, zij zullen het land voorgoed bezitten. Zij zijn de eerste scheuten van wat Ik heb geplant, Ik heb hen gemaakt om Mijn luister te tonen.
Maar de belofte dat het huis van Israël als ‘de eerste opbrengst’ uit de mensheid zal worden vrijgekocht, en zij ‘de eerste scheuten’ zijn van wat de HEER heeft geplant om Zijn majesteit te tonen, impliceert dat er méér opbrengst zal volgen, dat er méér scheuten zullen opkomen! En dát is ook precies de betekenis van het eerstgeboorterecht van Israël, Gods eerstgeboren zoon [Exodus 4:22].
Eerstgeboorterecht
In Israël behoorde de eerstgeboren zoon de HEER toe [Exodus 13:11-15; Numeri 3:11-13; Lucas 2:22-24]. Met andere woorden: Israël, als Gods eerstgeboren zoon, behoort de HEER toe. God noemt Zijn volk Israël daarom ook Zijn ‘kostbaar bezit’ [Deuteronomium 7:6, 14:2].
Nu kreeg in Israël de eerstgeboren zoon een dubbel deel uit de nalatenschap [Deuteronomium 21:17]. Maar aan het eerstgeboorterecht zat daarnaast nog een veel belangrijker aspect: via het eerstgeboorterecht verbond God zich namelijk met de eerstgeboren zoon en werd via hem de zegen doorgegeven aan de andere gezinsleden.
Dit geestelijk aspect van het eerstgeboorterecht zien we onder andere terugkomen in de verkiezing van Izaak en Jacob. Zij waren niet letterlijk de eerstgeboren zoon van hun vader, maar zij kregen wél het eerstgeboorterecht. Waarom? Omdat God het was die hen verkoos: Izaak boven Ismaël en Jacob boven Ezau. Via Izaak en Jacob wilde God Zijn wonderlijke heilsgeschiedenis laten verlopen voor Israël en uiteindelijk voor de hele wereld. Zo wilde God het, en niet anders. Zijn Reddingsplan ging zelfs tegen de natuur in, want zowel Sarai als Rebekka waren onvruchtbaar [Genesis 11:30, 25:21; Hebreeën 11:11] – zoals trouwens meer geloofsheldinnen.
Dus ín degene met wie God zich verbond, ín degene die Hij als eerstgeboren zoon verkoos, werden de andere gezinsleden gezegend. En dát beeld vinden we terug in de verhouding tussen Israël en de heidenvolken. God heeft zich met het volk Israël, Zijn eerstgeboren zoon, verbonden, om voor de andere volken, de andere gezinsleden, tot zegen te zijn. Dát is ook precies wat God aan Abram beloofde, toen Hij zei:
Genesis 12:3 [HSV] – (…) in jou zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
Maar dat betekent ook dat er zónder Israël géén zegen, geen redding voor de heidenvolken is. Want Jeshua is immers:
Mattheüs 15:24 – (…) alleen gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Om het in de woorden van Paulus te zeggen: pas als wij, als wilde loten, zijn geënt op de edele olijfboom, kunnen we deel krijgen aan zijn saprijke wortel [Romeinen 11:17-18], mogen we volop meedelen in Gods genade voor Israël. Om in dat verband een ander beeld van Paulus te gebruiken, dan zijn we:
Efeziërs 2:19-20 – (…) dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Messías Jeshua zelf als de hoeksteen.
Als gelovigen uit de heidenen mogen wij dus volwaardig delen in Gods genade voor Israël, hoeven we ons geen Efraïmiet te wanen of ons Judaïstisch te gaan gedragen.
Opstanding der doden
Maar laten we even teruggaan naar het moment waarop iedereen het geluid van de sjofar hoort en ziet hoe de engelen Gods uitverkorenen ophalen. Want dat moment blijkt nog veel spectaculairder te zijn. Het zal het langverwachte moment zijn dat de doden, die de HEER toebehoren, zullen worden opgewekt [1 Thessalonicenzen 4:16; Ezechiël 37:12; Openbaring 20:5]. Onze Schepper is immers geen God van doden, maar van levenden [Mattheüs 22:32]:
Jesaja 26:19 [GNB] – Maar wie U toebehoren, HEER, de doden van mijn volk, zullen leven, weer opstaan. Wie in de aarde ligt: Ontwaak en juich! Uw dauw, HEER, is een levenwekkende dauw, door Uw dauw geeft de aarde haar doden terug.
Psalm 22:30 – Ook zullen voor Hem knielen wie in het graf zijn neergedaald, wie hun leven niet konden behouden.
Jeshua verwijst ook meermaals naar de laatste dag waarop Hij de doden, die bij Hem horen, zal opwekken:
Johannes 6:39-40 – Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik niemand van wie Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat Ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. Dit wil Mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken.
In Openbaring lezen we dat de andere doden niet tot leven zullen komen voordat de duizend jaar voorbij zijn. Maar als de duizend jaar voorbij zijn, zullen ook zij opstaan. Johannes beschrijft het zo, wat hij dan ziet:
Openbaring 20:5-15 – Toen zag ik een grote witte troon en Hem die daarop zat (…) Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog één geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden. De zee stond de doden die ze in zich had af, en ook de dood en het dodenrijk stonden hun doden af. En iedereen werd geoordeeld naar zijn daden.
Onvergankelijkheid
Over de opstanding van de doden en over de mensen die door de engelen worden meegenomen, vertelt Paulus ons nog een geheimenis: de levenden die de Messías toebehoren hoeven niet eerst te sterven om een opstandingslichaam te krijgen. Als de laatste sjofar klinkt, zo zegt Paulus, dan zullen degenen, die dan leven, in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, een onvergankelijk, onsterfelijk, lichaam krijgen. Maar de doden die de Messías toebehoren, gaan de levenden die bij Hem horen vóór. Zij zullen eerst opstaan en een verheerlijkt lichaam krijgen, en dán pas de levenden die Jeshua toebehoren. Maar, zo zegt Paulus, we zullen samen in de wolken worden opgenomen, Jeshua tegemoet [Mattheüs 24:31; 1 Korintiërs 15:50-55; 1 Thessalonicenzen 4:16-18]. En daarom kan Joël ook profeteren dat op de laatste dag:
Joël 3:5 [NBV/HSV] – (…) ieder die de naam van de HEER aanroept ontkomen (zal): Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEER heeft beloofd; ieder die Hij roept zal worden gered.
Vergankelijkheid
Maar hoe zit het dan met al die mensen, die Jeshua met de wolken des hemels zien komen, maar op dat moment [nog] niet geloven dat Hij de door God gezonden Messías is? Ook in Israël zullen er nog velen zijn die Hem pas als Gods Zoon, als de langverwachte Messías, erkennen, nádat Hij hen heeft gered en God hun gedeeltelijke verharding heeft weggenomen. Wel, zij houden hun aardse, vergankelijke lichaam en zullen dus een keer, tijdens het duizendjarig rijk, sterven. Zij leven weliswaar in Gods Koninkrijk, maar delen niet in de volheid en intensiteit daarvan zoals de mensen die Jeshua al volgden vóór Hij met de wolken des hemels verscheen. Paulus zegt het zo:
1 Korintiërs 15:50 [EV] – Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed niet in staat is het Koninkrijk van God te verwerven noch vergankelijkheid onvergankelijkheid.
Dat wil dus beslist niet zeggen dat de mensen, die hun aardse lichaam hebben behouden, niets zullen merken van het Koninkrijk van God. Zij zullen dat zeker ervaren, en ze zullen de Vader ervoor danken, want ze leven immers op een herstelde aarde die alleen nog maar rust en vrede kent [Jesaja 2:4, 11:9, 14:7]. En omdat de leefomstandigheden op aarde vele malen beter zullen zijn dan nu, zullen ook de sterfelijke mensen veel gelukkiger en gezonder zijn en veel ouder worden:
Jesaja 65:20-22 [NBV/EV] – Geen zuigeling zal daar meer zijn die slechts enkele dagen leeft, geen grijsaard die zijn jaren niet voltooit; want een kind zal pas sterven als honderdjarige, en wie geen honderd wordt, geldt als onwaardig. (…) Want de jaren van Mijn volk zullen zijn als de jaren van een boom.
Ongetwijfeld zullen veruit de meeste mensen die hun aardse lichaam hebben gehouden, alsnog de HEER aanbidden en erkennen dat Hij door Zijn Zoon Jeshua redding heeft gebracht voor elk mens, ook voor hen. Dat geldt, zoals we zagen, in elk geval voor heel Gods volk, voor heel het huis van Israël. Maar ook voor de heidenvolken, want God voorzegt immers zelf dat uiteindelijk elke knie zich voor Hem zal buigen [Jesaja 45:23; Filippenzen 2:9-11].
Beloning naar daden
In Gods Koninkrijk gelden overigens andere waarden en normen dan in onze westerse samenleving, hoe fraai sommige daarvan ook in onze westerse, humanistische oren mogen klinken. Zo kent Gods Koninkrijk geen maatschappelijke gelijkheid of solidariteit, geen individuele keuzevrijheid of gelijkwaardigheid zoals wij die nastreven. Op meerdere plaatsen in de Bijbel lezen we dat, wanneer Jeshua in Zijn majesteit wederkomt, Hij iedereen naar zijn daden zal belonen [Mattheüs 16:27; Openbaring 22:12; 1 Korintiërs 3:10-15; Mattheüs 19:29]. Iedereen krijgt dus, zo zou je kunnen zeggen, een ‘persoonsgebonden’ beloning. Dus niemand is gelijk aan de ander, maar allen zijn verschillend van elkaar. En daarom zijn er ook heel veel verschillende functies, ambten, rangen en standen in Gods Koninkrijk, met verschillende gaven, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. In Ezechiël lezen we daar een mooi voorbeeld van:
Ezechiël 44:10-16 [NBV/HSV]– De Levieten die zich ver van Mij hebben gehouden toen Israël afdwaalde (…) moeten in Mijn heiligdom dienstdoen als poortwachters en tempeldienaren (…) Ze mogen niet in Mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, ze mogen bij geen van Mijn heilige of allerheiligste voorwerpen komen (…) Maar de Levitische priesters (…) die zorg droegen voor Mijn heiligdom toen de Israëlieten zich van Mij afkeerden, mogen in Mijn nabijheid komen om Mij te dienen; (…) Ze mogen in Mijn heiligdom komen en dienstdoen bij Mijn tafel.
Verder lezen we dat Jeshua aan de twaalf discipelen een hoge positie toekent in Zijn Koninkrijk:
Lucas 22:29-30 – Ik bestem jullie voor het koningschap zoals Mijn Vader Mij voor het Koningschap bestemd heeft: jullie zullen in Mijn koninkrijk eten en drinken aan Mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.
Olijfberg
Ik ga nu terug naar het moment waarop Jeshua in Zijn hemelse majesteit verschijnt. Als de sjofar heeft geklonken en Hij Zijn engelen heeft uitgezonden om Zijn uitverkorenen te verzamelen, zal Hij, zo lezen we in Zacharia 14:4, Zijn voeten planten op de Olijfberg – uitgerekend de plaats vanwaar Hij Zijn discipelen vertelde over de laatste dagen en over Zijn wederkomst. Zijn ‘landing’ op de Olijfberg zal een zware aardbeving veroorzaken, waardoor de berg in tweeën zal splijten: de ene helft zal wegglijden naar het noorden en de andere naar het zuiden, zodat er een breed dal zal ontstaan van oost naar west. Het dal zal reiken tot aan Asel, een vallei ten zuiden van Jeruzalem. ‘Asel’ betekent veelzeggend: God heeft voorbehouden.
God heeft – zo zou je mogen zeggen – al bij de schepping voor Zijn volk Israël een schuilplaats bereid, diep verborgen onder de grond. Een schuilplaats die zichtbaar wordt wanneer een zware aardbeving de Olijfberg in tweeën splijt, op de dag dat God zal afrekenen met Gog en zijn vele bondgenoten [Ezechiël 38:19].
Is het niet opmerkelijk dat juist onder de Olijfberg een breuk loopt in de aardkorst? Volgens Israëlische geologen, die jarenlang onderzoek hebben gedaan naar deze breuklijn, is het niet de vraag óf maar wannéér Israël getroffen gaat worden door een zware aardbeving, zoals die er ook was in de tijd van koning Uzzia.
Zoals God destijds de Rode Zee deed splijten en een doorgang maakte voor Zijn volk op de vlucht voor het leger van de Egyptenaren, zo zal God de Olijfberg splijten om een doorgang te maken voor Zijn volk op de vlucht voor de internationale troepenmacht. Het zal hét moment zijn waarop het benauwde Israël zal inzien dat alleen de HEER over hen waakt, dat alleen Hij een toevlucht voor hen is en hen bescherming biedt [Psalm 56:10; Psalm 91; Jesaja 34:8; Joël 4:16; Obadja 1:16-17; Zacharia 12:3-5].
[Deel 3 volgt volgende week]
Bas van Twist