LAAT UW KONINKRIJK KOMEN! [3]
Bijgewerkt op: 22 okt. 2022
Dit is deel 3 van de bewerking van de spreekbeurt, gehouden op de Wachtersdag op 6 februari 2016. Deel 1 kunt u hier vinden, en deel 2 hier.

Dag van toorn
Terwijl God Zijn volk en allen die Jeshua toebehoren in veiligheid brengt, zal Hij zo’n paniek laten uitbreken onder de internationale troepenmacht, dat de legers onderling slaags raken (Zacharia 14:13; Ezechiël 38:21). Daarnaast zal Hij de legers treffen met een afgrijselijke plaag, erger dan de tien plagen van Egypte tezamen:
Zacharia 14:12 – (…) terwijl ze nog levend rondlopen, zal Hij hun vlees laten wegteren van hun botten, hun ogen laten wegrotten in hun kassen en hun tong laten wegrotten in hun mond.
Maar niet alleen de internationale troepenmacht zal Gods woede voelen, nee, heel de aarde zal getroffen worden door Gods toorn. Het zal voor de volken – in de woorden van Sefanja – een dag zijn van razernij, van angst en benauwdheid, van rampspoed en onheil, van duisternis en donkerheid, van dreigende, donkere wolken (Sefanja 1:14-18; Jesaja 24:1-13; Habakuk 3:12-13). Grote en kleine steden zullen door een zware aardbeving worden verwoest. De kustlanden zullen te maken krijgen met allesvernietigende tsunami’s. Uit de hemel zal het loodzware hagelstenen, zwavel en vuur regenen. Aanhoudend zal de verduisterde hemellucht worden opgelicht door bliksemschichten en zal de dreigende stilte worden doorbroken door groot geraas en donderslagen (Openbaring 16:18; Psalm 11:6). Het zal de mensen op aarde onmachtig van angst maken voor wat er met de wereld gaat gebeuren. Ze zullen rondlopen als blinden (Lucas 21:26; Sefanja 1:17). Johannes schrijft over de grote dag van Gods toorn, over de dag des HEREN:
Openbaring 6:15-17 – Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van Hem die op de troon zit en voor de toorn van het Lam! Want nu is de grote dag van Hun toorn aangebroken, en wie kan die doorstaan?’
En ook David – aan wie God beloofde dat zijn koningshuis eeuwig zou voortbestaan en zijn troon nooit zou wankelen (2 Samuel 7:16) – voorzag dat op deze oordeelsdag die belofte werkelijkheid zou worden:
Psalm 110:1, 5-6 (NBV/EV) – De HEER spreekt tot mijn Heer (Jeshua): ‘Neem plaats aan Mijn rechterhand, Ik maak van Je vijanden een bank voor Je voeten.’ (…) De Heer aan Uw rechterhand verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert hem die het hoofd is over vele landen.
Reken maar dat er door al dat natuurgeweld nóg meer paniek zal uitbreken en chaos zal ontstaan onder de troepen, die klaar staan om Jeruzalem aan te vallen. Ja, de machtigen der aarde, die zeiden:
Psalm 83:13 – (…) ‘Wij bezetten het land waar God Zijn woning heeft’
zullen door de Almachtige worden weggevaagd. Ze zullen sneuvelen op de bergen van Israël en in het open veld. Jesaja profeteert daarover:
Jesaja 34:2 – Hun wacht de vernietiging, Hij heeft hen voor de slacht bestemd.
De legers, die zullen optrekken om Israël aan te vallen en Jeruzalem in te nemen, zullen totaal vernietigd worden en in Israël hun graf vinden (Ezechiël 38:18-22; Joël 4:9-16; Zacharia 14:4-5; Openbaring 19:11-21). Ze zullen worden begraven in het ‘Dal der Passanten’, ten oosten van de Dode Zee, dat vanaf dan het ‘Dal van het leger van Gog’ zal worden genoemd. De Israëlieten zullen hen begraven om het land te reinigen, en daar zullen ze zeven maanden over doen (Ezechiël 39:11).
Het is het oordeel van God over de zelfgenoegzame volken, die Zijn volk steeds harder hadden aangepakt. Geen volk uitgezonderd. Want niet één volk nam het in al die eeuwen op voor Zijn veelgeplaagde volk. In Jesaja lezen we hoe dit God mishaagt:
Jesaja 63:3-6 – Ik heb de perskuip alleen getreden, geen van de volken hielp Me daarbij. Ik trad hen in Mijn woede, vertrapte hen in Mijn toorn. Hun bloed bespatte Mijn kleren, al Mijn kleren werden besmeurd. Ik had besloten tot een dag van wraak, het jaar van vergelding was aangebroken. Toen zag Ik dat er niemand was die hielp, Ik was geschokt dat niemand Mij aanmoedigde. Op eigen kracht bracht Ik redding, door Mijn woede aangespoord. Ik heb de volken in Mijn woede vertrapt, met Mijn toorn heb Ik hen dronken gevoerd. Hun bloed liet Ik op aarde neervloeien.
Als we op ons in laten werken, welk scenario God in petto heeft voor de heidenvolken die Zijn volk, Zijn oogappel (Zacharia 2:12), willen aanvallen en plunderen, dan kunnen we alleen maar met de profeet Habakuk zeggen:
Habakuk 3:16 (NBV/NBG) – Ik hoorde dit alles en ik beefde vanbinnen, ik vernam het en mijn lippen trilden. Mijn botten werden aangevreten, ik stond te trillen op mijn benen; toch zal ik rustig afwachten de dag der benauwdheid, wanneer die aanbreken zal.
Het Koninkrijk van God
Maar als God heeft afgerekend met Zijn vijanden, zal eindelijk, na zes Goddelijke dagen, de Messiaanse rustdag aanbreken. Dan zal God Zijn Koninkrijk, het duizendjarig rijk, grondvesten (Jesaja 2:2-3, 25:6-8; Daniël 2:44, 7:18, 27; Mattheüs 13:41-43; Hebreeën 4:9-10; Openbaring 20:4-6) en zullen we eindelijk zien dat God alles, maar dan ook alles, aan het gezag van Zijn Zoon heeft onderworpen (Hebreeën 2:8). Dan zal Israël ten slotte tot zijn bestemming komen.
Maar aan het begin van het duizendjarig rijk zal eerst nog heel veel werk verricht moeten worden. Vele handen zullen uit de mouwen gestoken moeten worden om de ravage van de oordeelsdag op te ruimen. Ik denk dat vooral de heidenvolken, onder leiding van degenen die een verheerlijkt lichaam hebben gekregen, deze herstelwerkzaamheden zullen gaan uitvoeren, want de Israëlieten zijn immers de eerste zeven maanden bezig met het begraven van de legers die hen wilden aanvallen. En hoe ongevoelig dat ook in onze oren klinkt, dát zal Israël tot eer strekken (Ezechiël 39:12).
Ik stel me zo voor dat – als de legers van Gog zijn begraven – vanuit Israël allerlei bouwkundigen, ingenieurs, groenvoorzieners en agrariërs worden uitgezonden, om overal ter wereld leiding te gaan geven aan de wederopbouw. En vele Joodse artsen en verpleegkundigen zullen erop uittrekken om, waar dat nodig is, gewonden te behandelen en te verplegen, zoals Magen David Adom dat in onze dagen doet in rampgebieden.
Maar met Gods hulp zal het duizendjarig rijk in alle opzichten spoedig zichtbaar en voelbaar worden: eerst in Israël en daarna in de rest van de wereld, want Zijn Koningschap omvat de hele aarde (Zacharia 14:9). In elk geval zal, als één van de eerste dingen, de Tempel worden herbouwd, die mooier zal worden dan wélk gebouw ter wereld dan ook. Verder zullen de infrastructuur, de steden, de akkers, de weilanden, de wijn- en olijfgaarden hersteld worden of opnieuw aangelegd worden. Die herstelwerkzaamheden zullen uiteraard tientallen jaren in beslag nemen.
Maar daar zal het niet bij blijven. Alles zal voortdurend worden verfraaid, verbeterd en uitgebreid, totdat het zal zijn, zoals de profeet Jesaja beschrijft. Een bloemlezing:
“Mijn volk zal wonen in een oase van vrede, een veilige woonplaats, een oord van ongestoorde rust” (32:17-18).
“Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander volk, geen mens zal meer weten wat oorlog is” (2:4).
“Overal op aarde is rust en vrede, vrolijk gejubel weerklinkt” (25:8).
“Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een bokje neer; kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden (…) Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil op heel Mijn heilige berg. Want kennis van de HEER vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt” (11:6-9).
“Dan worden blinden de ogen geopend, de oren van doven worden ontsloten. Verlamden zullen springen als herten, de mond van stommen zal jubelen; waterstromen zullen de woestijn splijten, beken de dorre vlakte doorsnijden. Het verzengde land wordt een waterplas, dorstige grond wordt waterrijk gebied; waar eenmaal jakhalzen huisden, maakt dor gras plaats voor riet en biezen” (35:5-7).
“Geen inwoner zegt nog: ‘Ik ben ziek,’ de hele bevolking is van schuld bevrijd” (33:24).
“Geen geween of geweeklaag wordt daar nog gehoord” (65:19).
“Vol vreugde zullen jullie uittrekken en in vrede zul je huiswaarts keren. Bergen en heuvels zullen je juichend begroeten, en alle bomen zullen in de handen klappen” (55:12).
Wát een vooruitzicht als Jeshua straks Koning zal zijn (Lucas 1:30-33; Jesaja 9:5-6). In Gods Koninkrijk zal er vrede en rust zijn, zal er geen angst, stress, onderdrukking, vervolging of verdriet meer zijn. Ons opstandingslichaam zal ervoor zorgen dat we nooit meer ziek zijn of pijn hebben. Doven zullen horen, blinden zullen zien, stommen zullen jubelen en verlamden zullen springen. Overal zal er blijdschap zijn. Niemand zal nog kwaad doen en iedereen zal vervuld zijn met ontzag voor de HEER, zelfs de dieren, de bomen, de heuvels en de rivieren.
Het gezag en de autoriteit die God Zijn Zoon heeft gegeven, zal niet alleen in Israël, maar overal op aarde worden herkend en erkend, omdat Jeshua als Koning een wijs beleid zal voeren en overal op aarde recht en gerechtigheid zal handhaven (Jeremia 23:6; Micha 5:3).
Jesaja 11:2 – De geest van de HEER zal op Hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en ontzag voor de HEER.
Jeshua’s wijsheid en onderscheidingsvermogen en Zijn allesomvattende kennis van zaken, zal iedereen met ontzag vervullen. Overal vandaan zullen staatshoofden en hoogwaardigheidsbekleders naar Jeruzalem komen om Hem te eren. En ze zullen uit hun land vele rijkdommen meenemen (Jesaja 60:11).
Psalm 72:11 (HSV) – Ja, alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen Hem dienen.
Jesaja 42:4 – De kustlanden zien naar Zijn onderricht uit.
Maar vergis je niet: het duizendjarig rijk zal geen hippie-tijdperk zijn. Koning Jeshua zal alle volken met een ijzeren herdersstaf hoeden (Openbaring 12:5; 19:5). Als een volk ongehoorzaam is, zal Koning Jeshua het terechtwijzen en het straffen, want ongebroken en vol vuur zal Hij het recht handhaven (Jesaja 42:4).
Israël zal de grootte krijgen die God vierduizend jaar geleden aan Abram beloofde (Genesis 15:18; Ezechiël 47:15-20). Maar tot ver buiten Israëls grenzen, ja, tot in alle uithoeken op aarde, zal het Koninkrijk van God reiken. Het zal de gehele aarde omvatten en het zal zichtbaar en voelbaar zijn in alle facetten van het leven en in alle geledingen van de maatschappij (Daniël 7:14; Zacharia 14:9). Gaandeweg zullen de verschillende samenlevingen een structuur krijgen die past binnen Gods Koninkrijk, waar Zijn recht en gerechtigheid zullen heersen en waar Jeshua zichtbaar is in de mensen.
Het Witte Huis, het Kremlin, de Bondsdag, het Vaticaan, de Grote Volkszaal of het Élysée spelen in het duizendjarig rijk geen zelfstandige rol van betekenis meer. Het centrum van de macht zetelt namelijk in Jeruzalem. Vanuit Sion zal zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechtelijke macht komen, waar alle volken zich aan zullen onderwerpen. En vanaf de Sion zal Gods onderricht klinken en vanuit het schitterende Jeruzalem zullen Zijn wetten worden uitgevaardigd (Jesaja 2:3, 54:11; Micha 4:2; Mattheüs 5:17-20). Jeruzalem zal in werkelijk alle opzichten hét centrum van de wereld zijn.
En niet alleen staatshoofden en regeringsleiders, maar iedereen die daartoe in staat is, tot welk land of volk hij of zij ook behoort, zal jaarlijks opgaan naar Jeruzalem, om:
Zacharia 14:16 – (…) de HEER van de hemelse machten als Koning te vereren en het Loofhuttenfeest te vieren.
Ik stel me zo voor dat er in Jeruzalem in die tijd ook allerlei beurzen en workshops zullen worden georganiseerd, waar voorlichting wordt gegeven aan de heidenvolken over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van onderwijs, verzorging, land- en tuinbouw, veeteelt, visserij en andere sectoren van de maatschappij, zodat alles steeds meer in overeenstemming wordt gebracht met Gods leefregels.
In de oogverblindende Tempel zal de luisterrijke verschijning van de HEER tronen (Ezechiël 43:7). Dag en nacht zal Gods majesteit schitteren boven het hoog verheven Jeruzalem (Jesaja 60:19). En in de Tempel zelf zal een bron ontspringen, die tot een grote rivier zal worden (Ezechiël 47:1-12) en die Jeruzalem en het land zal veranderen in een waterrijk en vruchtbaar gebied. Ja, overal waar de rivier stroomt, komt leven en zal er vis in overvloed zijn. De rivier zal de gortdroge vlaktes tot een waterplas maken en zelfs het droogste woestijngebied laten bloeien (Jesaja 35:1-7; Ezechiël 36:30; Joël 4:18).
Jeruzalem zal een weldadige, paradijselijke stad worden. In de vele beken, rivieren en waterpartijen die de stad rijk zal zijn, zullen ontelbare exotische vissen en watervogels zwemmen. En langs de rivieren zullen volop groenblijvende, vruchtdragende bomen en planten groeien. In de bossen en op de weilanden zullen verschillende soorten dieren met elkaar spelen, ook die uit dezelfde voedselketen, want niet langer zal het ene dier het andere dier verslinden. Vleeseters zullen planteneters worden.
Op al het land rondom de Sion zal God de regen op gezette tijden doen neerdalen (Ezechiël 34:26-27), zodat de akkers, de wijn- en olijfgaarden, zonder uitzondering, weer een rijke opbrengst zullen geven, de dorsvloeren weer vol zullen liggen met graan en de perskuipen weer zullen overlopen van wijn en olie (Joël 2:24). Het vee zal weer volop te eten en te drinken hebben en weer vruchtbaar zijn en weer wol en melk in overvloed geven. Zonder winterstop zal er gezaaid en geoogst worden, zodat:
Amos 9:13 – (…) de ploeger de maaier ontmoet en de druiventreder de zaaier.
Tenslotte zal de rivier, die in de Tempel ontspringt, uitmonden in de Dode Zee, waardoor het zoute water van de Dode Zee zoet zal worden en er net zo veel soorten vis in zullen zwemmen als in de Middellandse Zee.
Ezechiël 47:12 – Aan de oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken.
En niet één keer per jaar, maar elke maand zullen deze bomen vrucht dragen. Het zullen smakelijke vruchten zijn om te eten. Bovendien zijn de bladeren van deze bomen geneeskrachtig (Ezechiël 47:8-12; Zacharia 14:8; Openbaring 22:1-2).
Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat mensen uit alle landen en steden van de wereld op weg zullen gaan naar Jeruzalem om de HEER van de hemelse machten, die dit alles gemaakt heeft, eer te bewijzen, om Zijn gunst af te smeken en om met eigen ogen het wonderschone Jeruzalem te zien, dat gelijk zal zijn aan de Tuin van Eden (Ezechiël 36:30-36; Zacharia 8:20-23). Iedereen die Jeruzalem bezoekt zal huiveren van ontzag als ze zien hoeveel geluk en voorspoed de HEER Jeruzalem heeft geschonken (Jeremia 33:9) en hoe rijk Hij Zijn volk heeft gezegend (Jesaja 61:9). Ja, met gebogen hoofd zullen ze komen, al die vijanden van voorheen (Jesaja 60:14). Dán zal werkelijkheid worden wat God bij monde van de profeet Sefanja beloofde:
Sefanja 3:19-20 (EV) – En hen die in de hele wereld werden veracht zal Ik met eer en roem overladen. (…) Voorzeker, je zult met eer en roem overladen worden door alle heidenvolken op aarde.
Ja, als een Joodse man de grenzen van Israël overgaat en een ander land bezoekt, dan zal hij daar met open armen worden ontvangen. De haat en minachting die hem vroeger ten deel vielen, zullen voorgoed verleden tijd zijn, want iedereen zal weten dat hij tot het gezegende volk behoort, in wiens midden de Almachtige woont, wiens Zoon op de troon zit en vanwaar, voor iedereen, het geluk, de voorspoed en de zegen komt. Zacharia voorzag dat, toen hij profeteerde:
Zacharia 8:23 – (…) Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: “Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.”
Laat Uw Koninkrijk komen!
Als wachters op de muren van Jeruzalem herinneren we onze hemelse Vader elke dag aan Zijn beloften van herstel (Jesaja 62:6-7). Deze beloften passen immers in Gods majestueuze herstelplan voor Zijn land en volk, maar beogen uiteindelijk de redding van de gehele mensheid. Israël werd immers uitverkoren en geroepen om het heil te brengen naar de heidenvolken. Het Joodse volk werd Gods dienstknecht, uit wie de Redder voor alle volken zou voortkomen en is voortgekomen (Jesaja 49:6; Handelingen 13:23).
En Jeshua verzekerde ons dat, wanneer de Mensenzoon in Zijn majesteit zal zetelen op Zijn troon, de tijd aanbreekt dat alles vernieuwd zal worden (Mattheüs 19:28), dat alles zal worden hersteld (Handelingen 3:21).
Daarom moeten we de Vader niet alleen herinneren aan Zijn beloften, maar mogen we Hem ook aanmoedigen om Zijn herstelplan te volvoeren. Dat kunnen we en mogen wij doen, nederig maar vrijmoedig, omdat alleen door Zijn resolute ingrijpen er schoonschip gemaakt kan worden met onze zwaar vervuilde, zondige wereld. Ik breng je nog even in herinnering de woorden uit Jesaja:
Jesaja 63:5 – Ik was geschokt dat niemand Mij aanmoedigde.
God wil dat wij Hem aanmoedigen. Laten we dát dan óók doen, zoals Habakuk dat deed:
Habakuk 3:2 – Breng het in deze tijd tot stand, maak het in deze tijd bekend, maar toon Uw mededogen als het tumult losbarst.
Of zoals Daniël dat deed:
Daniël 9:19 – (…) Wacht niet langer en grijp in, mijn God, ook omwille van Uzelf, want Uw naam is verbonden aan Uw stad (Jeruzalem) en aan Uw volk (Israël).
Als we onze hemelse Vader herinneren aan Zijn beloften van herstel, laten we Hem dan tegelijk aanmoedigen Zijn beloften te vervullen in onze dagen (Jesaja 26:9). Dát is niet alleen het uitzien dat Petrus bedoelde (2 Petrus 3:12), maar ook wat Jeshua bedoelde toen Hij ons leerde bidden:
Mattheüs 6:11 – Laat Uw Koninkrijk komen!
Bas van Twist