Toen na de zondvloed alles opnieuw fout dreigde te gaan, besloot God een eenenzeventigste volk te formeren: Israël. Uit dát volk zou Hij de redder van de wereld laten voortkomen: Zijn geliefde Zoon, door wie en voor wie Hij alles had geschapen, Zijn evenbeeld [1 Johannes 4:14; Lucas 1:26-35; Kolossenzen 1:15-17].
Door de Zoon zou de Vader de verstoorde relatie met de mensen herstellen [1 Timotheüs 2:4]. Maar daarvoor moest de Zoon wel eerst mens worden en tijdelijk afstand doen van de grootheid die Hij, als God, bij de Vader had [Johannes 1:18, 3:16, 3:18, 20:28; 1 Johannes 4:9].
Filippenzen 2:6-7 – Hij die de gestalte van God had, hield Zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens.
Het Joodse meisje Miriam (Maria) kreeg de eer Gods Zoon te baren [Lucas 1:34-35]. En zoals de engel Gabriël haar had opgedragen, noemde ze haar eerstgeboren kindje Jeshua – wat in het Hebreeuws redding betekent.
Door de wil van de Vader te doen en Zijn werk te volbrengen verheerlijkte de Zoon met heel Zijn wezen Zijn God en Zijn Vader [Jesaja 61:10; Johannes 20:17]. En daarmee heeft Hij voor wie Hem liefhebben en op Hem vertrouwen de weg vrijgemaakt voor het eeuwige leven, voor een leven in Zijn komende Koninkrijk [Johannes 6:40].
Terug naar de Vader
Toen Jeshua volbracht had waarvoor Hij naar de wereld was gekomen, verliet Hij de wereld weer om terug te keren naar de Vader. Daar mocht Hij plaatsnemen aan de rechterhand van de Vader en werd Hij door de Vader verheven tot de grootheid die Hij bij Hem had voordat de wereld bestond [Psalm 110:1; Marcus 16:19; Johannes 17:5]. Stefanus, vol van geloof en van de heilige Geest, mocht daarvan getuigen, vlak voordat hij door woedende Sanhedrinleden werd gestenigd.
Handelingen 7:55-56 – Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God, en Jeshua, die aan Gods rechterhand stond, en hij zei: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterhand staat.’
Jeshua maakte de discipelen duidelijk dat Hij terug moest keren naar de Vader omdat Hij hen anders de heilige Geest niet kon sturen – de Geest die hen alles duidelijk zou maken en hen alles in herinnering zou brengen wat Hij hen verteld had [Johannes 14:16-17, 26, 15:26, 16:7].
Maar Jeshua beloofde hen ook dat Hij zou terugkomen ‘op de wolken des hemels, bekleed met macht en grote luister’ en dat Hij dan zou plaatsnemen op de glorierijke troon die de Vader voor Hem had bestemd [Mattheüs 24:30, 25:31].
Aan de rechterhand
De schrijver van de Hebreeënbrief – ik ga er vanuit dat het Paulus is – wijst erop dat Jeshua ‘na Zijn eenmalig offer voor de zonden, voorgoed Zijn plaats aan Gods rechterhand heeft ingenomen, waar Hij wacht op het moment dat Zijn vijanden voor Hem tot een bank voor Zijn voeten zijn gemaakt’ [Hebreeën 10:13]. Hij refereert hier aan Psalm 110:1. Maar zo passief als het hier staat, wordt het echter niet bedoeld. Het Griekse woord ekdègòmai, dat hier vertaald is met wachten, mag ook vertaald worden met verwachten of uitzien, en dat komt dichterbij wat Paulus hier bedoelt. Jeshua doet namelijk veel meer dan wachten. Zegt Hij zelf niet dat Hij, net als de Vader, aan één stuk door werkt [Johannes 5:17]?
Paulus weet dat ook. En daarom schreef hij eerder aan zijn volksgenoten, de Hebreeën – de naam die in vroegere dagen werd gebruikt voor de Israëlieten – dat de Messías de hemel was binnengegaan ‘waar Hij nu bij God voor ons (Hebreeën) pleit’ [Hebreeën 9:24; Exodus 7:16].
Pleiten
De NBV heeft het Griekse woord emfanìdzo hier treffend vertaald met pleiten. Want dát is precies wat de Zoon nu doet bij de Vader: pleiten ter wille van Israël, opdat de Vader beslissingen zal nemen die goedgunstig zijn voor Zijn volk.
In gelijke zin schrijft ook Johannes daarover in zijn eerste brief aan de Joden in de diaspora.
1 Johannes 2:1 – Kinderen, ik schrijf u dit opdat u niet zondigt. Mocht één van u echter toch zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jeshua Messías, de rechtvaardige.
Pleiten is een juridische term en staat voor het aandragen van gronden en argumenten met de bedoeling een gunstige beslissing te verkrijgen.
Maar welke gronden en argumenten zou Jeshua dan hebben om ter wille van Israël te pleiten? Zouden dat soms de beloften zijn van ontferming en vergeving, van terugkeer en herstel, van overwinning en van eenheid, van vrede en gerechtigheid, die de Vader zelf Zijn volk heeft gedaan? Ongetwijfeld.
Laat ik enkele van die hoopvolle beloften noemen.
Jesaja 54:8 – Ik verborg Mijn gezicht voor je in laaiende toorn, één ogenblik lang, maar Ik zal Me weer over je ontfermen met eeuwigdurende liefde, zegt de HEER, die je vrijkoopt.
Jeremia 33:8 – Ik zal het volk reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Mij gezondigd heeft. Ik zal het alle wandaden vergeven waarmee het willens en wetens tegen Mij gezondigd heeft.
Jeremia 24:6 – Ik zal welwillend naar hen omzien en hen naar dit land terugbrengen. Ik zal hen opbouwen en niet afbreken, planten en niet uitrukken.
Zacharia 10:6 – Ik zal het volk van Juda onoverwinnelijk maken en de nakomelingen van Jozef laten zegevieren.
Ezechiël 37:22 – Ik zal één volk van hen maken in het land en op de bergen van Israël, en één koning zal over hen allen regeren. Niet langer zullen ze uit twee volken bestaan en verdeeld zijn in twee koninkrijken.
Jesaja 60:17 – Ik stel de vrede aan als wachter en de gerechtigheid als het gezag.
Herinneren
Zoals de Zoon in de hemel bij de Vader pleit voor Zijn volk door Hem indachtig te maken aan de hoopvolle beloften die Hij Israël heeft gedaan, zo heeft de Zoon op aarde wachters geroepen om op de muren van Jeruzalem de Vader te herinneren aan diezelfde beloften [Jesaja 62:6-7].
Reken maar dat de Zoon – en elke wachter mag Hem dat nadoen – de Vader ook aanmoedigt Zijn beloften aan Israël in te lossen. Dat mogen we afleiden uit wat David profeteert in Psalm 2. Daar zegt de Vader tegen de Zoon:
Psalm 2:8-9 – Vraag het Mij en Ik geef Je de volken in bezit, de einden der aarde in eigendom. Jij kunt ze breken met een ijzeren staf, ze stukslaan als een aarden pot.
De SV vertaalt het nog krachtiger. Daar lezen we:
Psalm 2:8-9 – Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
Met andere woorden: de Vader zelf draagt de Zoon op bij Hem te pleiten ter wille van Zijn volk, opdat het wordt bevrijd van de heidenvolken die tegen het volk samenspannen en het willen uitroeien [Psalm 83:4-5; Deuteronomium 14:2, 32:10].
Gods liefde
Niet alleen in zijn brief aan de Hebreeën, ook in één van zijn brieven aan de gelovigen uit de heidenen in Rome – uitgerekend de bakermat van de christelijke kerk – benadrukt Paulus, als Jood, de voortdurende inspanningen van de Zoon in de hemel ten behoeve van Gods uitverkorenen. Hij doet dat met veel nadruk en overtuiging door middel van een aantal retorische vragen, want er mag bij de heidenen geen enkele twijfel over bestaan dat de Zoon in de hemel bij Zijn Vader pleit voor ‘Gods uitverkorenen’ [Jesaja 65:9; Romeinen 11:26-27; Titus 1:1].
Romeinen 8:33-39 [NBV/EV] – Wie zal Gods uitverkorenen (Israël) aanklagen? God, die rechtvaardigt? Wie is het die veroordeelt? Messías Jeshua, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt, die zelfs aan de rechterhand van God voor ons (Israël) pleit? Wat zal ons (Israël) scheiden van de liefde van de Messías? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? Er staat geschreven: ‘Om u worden wij (Israël) dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.’ Maar wij (Israël) zegevieren in dit alles glansrijk dankzij Hem die ons (Israël) Zijn liefde heeft betoond. Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons (Israël) zal kunnen scheiden van de liefde van God, die Hij ons (Israël) gegeven heeft in Messías Jeshua, onze Heer.
Als we deze krachtige belijdenis van Paulus op ons laten inwerken en inzien dat hij deze getuigenis in eerste instantie geeft als ‘Israëliet, een nakomeling van Abraham, afkomstig uit de stam Benjamin’ [Romeinen 11:1], dan kunnen we alleen maar, met het schaamrood op de kaken, stil worden. Zeker als we bedenken dat het vooral gelovigen uit de heidenen zijn die deze getuigenis op hun eigen situatie toepassen. En ja, dat mág ook, maar dan wel in het besef dat we als wilde loot geënt zijn op de edele olijf Israël [Romeinen 11:24; www.wachters.nu/de-edele-olijfboom].
De getuigenis van Paulus maakt ons eens te meer duidelijk hoe ernstig wij, gelovigen uit de heidenvolken, gefaald hebben om een discipel te zijn van Jeshua. Want waar waren wij, christenen, al die eeuwen dat Gods volk door de heidenvolken werd geminacht, vervolgd, geslagen en met uitroeiing bedreigd?
Hoe kunnen wij, gelovigen uit de heidenvolken, beweren een discipel van Jeshua te zijn, als we Israël niet liefhebben? De Vader en de Zoon zijn één [Johannes 10:30]. Ook in hun liefde voor Israël, het volk dat Hij heeft geschapen, gemaakt en gevormd omwille van Zijn majesteit, waarvoor Hij alle heidenvolken zou opgeven om het behouden [Jesaja 43:3].
Pleitbezorger
Dat de Zoon bij de Vader pleit voor het volk van Israël, wil niet zeggen dat de gelovigen uit de heidenvolken worden vergeten. Integendeel. Voor elke gelovige in Jeshua (Jood of heiden) pleit namelijk de heilige Geest. Hij is de ‘andere pleitbezorger’, waarop Jeshua doelt tijdens het gesprek met de discipelen aan de laatste seidermaaltijd [Johannes 14:16].
In zijn brief aan de gelovigen in Rome schrijft Paulus over de Geest als pleitbezorger het volgende:
Romeinen 8:26-27 – De Geest helpt ons in onze zwakheid; wij weten immers niet wat we in ons gebed tegen God moeten zeggen, maar de Geest zelf pleit voor ons met woordloze zuchten. God, die ons doorgrondt, weet wat de Geest wil zeggen. Hij weet dat de Geest volgens Zijn wil pleit voor allen die Hem toebehoren.
Pleiten en herinneren
Op de meest eervolle plaats in de hemel, aan de rechterhand van de Vader, pleit de Zoon ter wille van Gods uitverkorenen. Vanaf die plaats maakt Hij de Vader indachtig aan de beloften die Hij Zijn volk, bij monde van de profeten, heeft gedaan, en moedigt Hij de Vader aan die beloften met spoed te vervullen, zoals de Vader Hem heeft opgedragen.
En zoals Jeshua in de hemel bij de Vader pleit ter wille van Israël, zo mogen wij, (ver)wachters, hier op aarde, in opdracht van de Zoon, bij de Vader pleiten ter wille van Israël, door Hem te herinneren aan Zijn beloften aan Israël gedaan, en Hem aan te moedigen die met spoed te vervullen.
Micha 7:9 – De toorn van de HEER zal ik dragen – ik weet, ik heb tegen Hem gezondigd – tot Hij (de Zoon) voor mij (Israël) heeft gepleit, mij recht heeft verschaft. Hij zal me naar het licht voeren en ik zal Zijn gerechtigheid aanschouwen.
Bas van Twist, januari 2025
Inderdaad, wachten is ook verwachten! Zo zal bij voorbeeld een vrouw die zwanger / in verwachting is, zich ook actief voorbereiden op de komst en het leven van het kind dat zij vol verwachting in zich draagt.
Heel mooi , maar hoezo 71ste dat begrijp ik niet