top of page

EEN BRON VAN ZEGEN

Bijgewerkt op: 26 sep

ree

Inleiding

 

Als God, na de zondvloed, ziet dat opnieuw alles fout dreigt te gaan, besluit Hij een eenenzeventigste volk te formeren [Deuteronomium 32:8; Genesis 46:8-27]. Uit dát volk – nota bene het kleinste van alle volken op aarde [Deuteronomium 7:7] – zal God de door Hem uitverkoren Redder voor de wereld [Jesaja 49:61 Timotheüs 2:4] doen voortkomen.

 

Oproep

 

Gods oog valt op Abraham – die dan nog Abram heet. Met zijn familie woont hij in Ur der Chaldeeën, een stad in Mesopotamië, in het huidige Irak. Abraham is de jongste van drie broers. Hij is getrouwd met zijn tien jaar jongere halfzus Sarai [Genesis 11:27-29, 17:17, 20:12]. Abraham bezit veel vee, zilver en goud, en is dan ook zeer rijk [Genesis 13:2]. Maar veel belangrijker: Abraham is rechtvaardig en eert de Allerhoogste.

 

Wie weet heeft Noach Abraham wel verteld over God, de Schepper van hemel en aarde, want ze zijn 58 jaar lang tijdgenoten [Genesis 9:28, 11:10-26]. Hoe dan ook, Abraham begrijpt dat het de HEER van de hemelse machten is die hem, in een visioen, duidelijk maakt dat hij niet in Charan moet blijven.

 

Genesis 12:1-4 – De HEER zei tegen Abram: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat Ik je zal wijzen. (…) Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar.

 

Maar Abraham hoort niet alleen dat hij naar een voor hem onbekend land moet trekken, God doet hem ook ongelooflijke beloften.

 

Genesis 12:2-3 [NBV/EV] – Ik zal je tot een groot volk maken, Ik zal je zegenen, Ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespotten, zal Ik vervloeken, en in jou zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.

 

We kunnen ons moeilijk voorstellen wat er allemaal in Abraham omgaat als hij deze onvoorstelbare beloften van God hoort en hij de impact daarvan probeert te bevatten. Waarom hij? – zal hij zich vele malen hebben afgevraagd.

 

Hoewel we voor het eerst in Genesis 12 lezen over Gods oproep aan Abraham om naar het land Kanaän te gaan, weten we uit het hoofdstuk daarvoor dát Abraham met enkele familieleden al op weg is naar Kanaän, het land dat God hem heeft beloofd.

 

Genesis 11:31 – En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Saraï, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur der Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Charan en bleven daar wonen.

 

Uit de indrukwekkende rede van Stefanus ten overstaan van het Sanhedrin weten we dat God ook al aan Abraham was verschenen toen hij nog met zijn familie in Mesopotamië woonde.

 

Handelingen 7:2-4 – Toen Abraham, de vader van ons volk, nog in Mesopotamië woonde, voordat hij zich in Charan vestigde, verscheen God in al Zijn luister aan hem en zei: ‘Trek weg uit je land, verlaat je familie, en ga naar het land dat Ik je zal wijzen.’ Toen trok Abraham weg uit het land van de Chaldeeën en vestigde zich in Charan. Na de dood van zijn vader bracht God hem naar dit land, waar u nu woont.

 

Het is allemaal het begin van Gods plan met Israël. En dat niet alleen: het is ook het begin van Gods reddingsplan met de wereld.

 

Vreemdeling

 

Als Abraham eenmaal in Kanaän, het land van de belofte, is, woont hij daar uitsluitend in tenten, als vreemdeling en bijwoner [Genesis 23:4; Hebreeën 11:9].

 

Hoewel God hem en zijn nakomelingen het land als onvervreemdbaar bezit heeft beloofd, verkrijgt Abraham pas na het overlijden van Sara een stuk grond in het beloofde land: een akker in Machpela. Aan de rand van die akker is een spelonk, waarin hij zijn vrouw wil begraven [Genesis 23]. De omstandigheden maken dat Abraham uiteindelijk een absurd hoog bedrag betaalt voor de akker om Sara in de spelonk te kunnen begraven.

 

Behalve aan de belofte dat zijn nakomelingen heel het land Kanaän in bezit zullen krijgen, zal Abraham heus weleens getwijfeld hebben aan Gods belofte dat hij veel nakomelingen zal krijgen, want die belofte blijft lange tijd onvervuld, terwijl hij en zijn vrouw er niet jonger op worden.

 

Beloften bevestigd

 

Op enig moment – Abraham woont dan al geruime tijd in Kanaän – richt God zich opnieuw, in een visioen, tot Zijn vriend, om Zijn beloften aan hem nogmaals te bevestigen [Genesis 15; Jesaja 41:8; 2 Kronieken 20:7]. Het is kennelijk op een moment dat Abraham het moeilijk heeft, want het eerste wat God tegen hem zegt, is dat hij niet bang hoeft te zijn, omdat Hij hem als een schild zal beschermen.

 

Die woorden zullen Abraham vast en zeker gesterkt hebben, want voor allen die bij hem horen, is Abraham een schild. Dat is ook de betekenis van zijn naam: ‘hun schild’. In welke moeilijke situatie Abraham ook zit of komt te verkeren, hij mag er nu – nog meer dan voorheen – op vertrouwen dat God niet alleen hem, maar ook allen die bij hem horen, als een schild zal beschermen.

 

Ontelbare nakomelingen

 

Daarnaast belooft God Abraham overvloedig te belonen. Maar daar ziet Abraham niet zo de zin van in. Want ondanks Gods belofte dat hij hem tot een groot volk zal maken, zal hij kinderloos sterven en dan zal alles wat hij bezit eigendom worden van Eliëzer, zijn vertrouweling. Maar nee, dat zal niet gebeuren, zo verzekert God hem: ‘niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken.

 

Na die woorden leidt God Abraham naar buiten en wijst Hij hem op de sterrenhemel: ‘Kijk eens naar de hemel, en tel de sterren, als je dat kunt. Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen[Genesis 15:4-5, 22:15-17].

 

En hoewel hij en zijn vrouw op hoge leeftijd zijn, vertrouwt Abraham op Gods belofte, wat de HEER hem toerekent als een rechtvaardige daad [Genesis 15:6].

 

Landsbelofte

 

In het visioen bevestigt de HEER Abraham ook Zijn belofte dat Hij zijn nakomelingen het land Kanaän – dat zich uitstrekt ‘van de rivier van Egypte tot aan de grote rivier, de Eufraat’ – zal geven als een onvervreemdbaar bezit [Genesis 15:18; 1 Kronieken 16:18].


Deze landsbelofte vindt Abraham kennelijk nog moeilijker te geloven dan de belofte dat hij de stamvader zal worden van een menigte volken, want Abraham vraagt de HEER hoe hij er zeker van kan zijn dat zijn nakomelingen het land in bezit zullen krijgen.

 

Verbondssluiting

 

In antwoord daarop besluit God Zijn belofte aan Abraham formeel te bezegelen. Daarom draagt Hij Abraham op een koe, een geit, een ram, een tortelduif en een gewone duif te halen – allemaal reine dieren die geofferd mogen worden. Abraham gehoorzaamt. Hij zal begrepen hebben dat God met hem een verbond wil sluiten – of beter gezegd: snijden, want dat is de betekenis van het Hebreeuwse woord kârath, dat hier gebruikt wordt. En daarom snijdt Abraham, zonder verdere instructie van God, de dieren doormidden en legt hij de helften tegenover elkaar – met uitzondering van de vogels, die hij niet deelt.

 

Bij een gewichtige overeenkomst tussen voorname partijen werd in de Oudheid vaak, ter bekrachtiging van de afspraken een verbond gesloten. Daarbij vonden vaak symbolische rituelen plaats. Zo zijn er meerdere voorbeelden bekend van verbondssluitingen, waarbij de mindere partij tussen doormidden gesneden dieren doorging. Daarmee gaf hij aan dat hem het lot van de doormidden gehakte dieren mocht overkomen, wanneer hij zich niet zou houden aan zijn afspraken.

 

Bij het verbond dat God met Abraham sluit gaat het om een eenzijdig verbond, want alleen God gaat een verplichting aan: Hij belooft Abrahams nakomelingen heel het land Kanaän in bezit zal geven.

 

Verontrustende droom

 

Vlak voor de zon ondergaat valt Abraham in een diepe slaap. Plots wordt hij overweldigd door een angstwekkende duisternis. In een verontrustende droom laat God hem zien dat zijn nakomelingen gedurende vierhonderd jaar als vreemdelingen zullen wonen in een land dat niet van hen is, dat ze slaaf zullen zijn en dat ze onderdrukt zullen worden. Maar na die vierhonderd jaar zal God een keer brengen in hun lot en zal Hij hen, met grote rijkdommen, laten terugkeren naar het land dat Hij hen heeft beloofd. Want – zo verduidelijkt God – pas na die vierhonderd jaar is de maat vol van de misdaden van de volken die nu nog het land bewonen.

 

Bekrachtiging

 

Dan ziet Abraham een rokende oven en een brandende lamp tussen de dierhelften doorgaan. Met die tekenen bekrachtigt God formeel Zijn verbond met Abraham.

 

In de Bijbel staat de oven symbool voor Israëls verdrukking [Deuteronomium 4:20; 1 Koningen 8:51; Jesaja 31:9; Ezechiël 22:18-22; Jeremia 11:4], zoals de voorzegde slavernij waarin de nakomelingen van Abraham zullen komen. De brandende lamp daarentegen staat symbool voor Israëls bevrijding, zoals de glorieuze uittocht uit het uitheemse land waar ze als slaaf zullen worden onderdrukt [1 Koningen 11:36, 15:4; Jesaja 62:1; 2 Samuël 21:17].

 

Zoals gezegd, gaat het om een eenzijdig verbond, wat impliceert dat God ook gehouden is aan Zijn belofte ingeval de nakomelingen van Abraham – met wie Hij het verbond zal voortzetten [Genesis 17:7-8, 21:12, 28:13-15] – Hem ontrouw zullen worden en Hij hen voor straf over de hele wereld in ballingschap zal sturen. Op grond van Zijn verbond, ‘met offerbloed bekrachtigd’, zal God Abrahams nakomelingen dan ook weer terugbrengen naar hun eigen land, het land dat Hij hen in bezit heeft gegeven [Zacharia 9:11; Ezechiël 28:25].

 

Ballingschap

 

Dat Israël de HEER ontrouw is geworden, daarover lezen we meerdere keren in de Bijbel. Voor straf stuurt God hen meermaals in ballingschap. De laatste en meest ingrijpende verdrijving uit het land van de belofte vindt plaats in 70 AD, wanneer de Romeinen het Joodse verzet meedogenloos neerslaan en Jeruzalem, inclusief de Tempel, in vlammen laten opgaan. Een derde deel van de Joodse bevolking kan het vege lijf alleen nog redden door het land te ontvluchten.


Verzoening

 

Maar om de nakomelingen van Abraham, met wie God het verbond heeft voortgezet, weer terug te brengen naar hun land, moet er wel eerst verzoening worden bewerkt voor hun zonden. Want de overtredingen van het volk zijn immers de oorzaak van hun ballingschap [Ezechiël 36:25, 39:23-28; Jeremia 50:20; Micha 7:19]. Maar wie anders dan God zelf zal in die verzoening moeten voorzien.

 

Psalm 49:8 – Geen mens kan een ander vrijkopen, wat God vraagt voor een leven, is niet te betalen.

 

Bij monde van Zijn profeten doet God Zijn volk dan ook de belofte dat Hij hen zelf van hun overtredingen zal reinigen.

 

Jeremia 33:8 Ik zal het volk reinigen van alle wandaden waarmee het tegen Mij gezondigd heeft. Ik zal het alle wandaden vergeven waarmee het willens en wetens tegen Mij gezondigd heeft.

 

De Vader heeft de zonden van Zijn volk verzoend in en door Zijn eigen Zoon, Zijn evenbeeld, die daarvoor hetzelfde lot moest ondergaan als de dieren bij de verbondssluiting [Romeinen 4:25; Hebreeën 1:3, 2:16-17; Kolossenzen 1:15].

 

Hebreeën 7:27 – Hij hoeft niet, zoals de andere hogepriesters, elke dag eerst offers op te dragen voor Zijn eigen zonden en dan voor die van het volk; dat heeft Hij immers voor eens en altijd gedaan toen Hij het offer van Zijn leven bracht. 

 

Als Jeshua straks terug is, zal heel het volk van Jacob daarvan getuigen.

 

Jesaja 53:5-6 – Om onze zonden werd Hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd Hij getuchtigd, Zijn striemen brachten ons genezing. Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op Hem neerkomen.

 

Chèsed

 

Ondanks hun overtredingen, verbreekt God Zijn beloften aan Abraham, verzegeld in het verbond met Zijn vriend, niet [Genesis 15:17; Ezechiël 36:22; Jesaja 48:11]. Gods verbondstrouw – chèsed in het Hebreeuws – is onverbrekelijk. God is immers geen mens, dat Hij op Zijn belofte zou moeten terugkomen [Numeri 23:19; 1 Tessalonicenzen 5:24].

 

Desondanks heeft God zich wel gedurende een vastgestelde tijd, een goddelijk ogenblik, voor Zijn volk verborgen gehouden [Jesaja 54:8]. Het was voor het volk van Jacob een tijd van grote verdrukking, zoals er nooit eerder was geweest voor enig volk, en ook nooit meer zou komen [Daniël 12:1; Mattheüs 24:21; Lucas 23:28-31]. Tot tweemaal toe werd één derde van het volk uitgeroeid [Zacharia 13:8]: aan het begin van die grote verdrukking en aan het einde ervan [www.wachters.nu/daniels-visioen-over-de-zeventig-weken-deel-2].

 

In diezelfde periode dat Gods volk in ‘de woestijn van de volken’ leefde, mochten de heidenvolken horen van het goede nieuws van het Koninkrijk van God [Ezechiël 20:35; Lucas 19:41-42].

 

Romeinen 11:25 Er is, broeders, een goddelijk geheim dat ik u niet wil onthouden, omdat ik wil voorkomen dat u op uw eigen inzicht afgaat: slechts een deel van Israël is verhard, en dat alleen tot het moment dat de volheid van de heidenen is toegetreden. 

 

Met andere woorden: vanwege de overtredingen van het volk van Jacob konden de heidenen worden gered [Romeinen 11:11; Johannes 8:12, 12:46].

 

Om die reden schroomt Paulus ook niet om Gods belofte aan Abraham – dat in hem alle volken gezegend zullen worden – het evangelie te noemen.

 

Galaten 3:8 [HSV] En de Schrift, die voorzag dat God uit het geloof de heidenen zou rechtvaardigen, verkondigde eertijds aan Abraham het Evangelie: In u zullen al de volken gezegend worden.


Door de verzoening die Jeshua heeft bewerkt, kan het volk van Jacob terugkeren naar de Vader, kunnen ‘de achtergeblevenen van Israël terugkeren naar hun land en mogen de heidenen, samen met Gods volk, beschenen worden door het licht dat leven geeft [Jesaja 49:5-6; Johannes 3:16].

 

Spannende tijden

 

Wij mogen getuigen zijn van Gods voorbereidingen voor die grote dag, van de vervulling van de vele heilsbeloften die Hij Zijn volk heeft gedaan en van de voltrekking van de oordelen die Hij de volken heeft aangekondigd.

 

Zie het als een voorrecht dat je tot de laatste (acharon) generatie mag behoren voor wie dat alles is opgeschreven [Psalm 102:19].

 

Jesaja 60:22 [NBV/EV] – Ik, de HEER, zal het te zijner tijd met haast en bezieling volvoeren, wanneer de tijd is gekomen.

 

We leven in spannende tijden.

 

Bas van Twist, september 2025

Opmerkingen


bottom of page