Lucas 2:40 – Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem.
Over de kinderjaren van Jeshua weten we weinig. Van de vier evangelisten schrijft alleen Lucas er iets over. Lucas vertelt dat, wanneer Jeshua opgroeit, Hij in wijsheid toeneemt en steeds meer in de gunst komt bij God en de mensen. In het leven van Jeshua vindt dus een groeiproces plaats. Gaandeweg ontdekt Hij wie Zijn hemelse Vader is en dat komt tot uiting in Zijn omgang met de mensen.
Tijdens de vele gesprekken die Jeshua met zijn ouders heeft gehad, tijdens de maaltijd, in de timmermanswerkplaats of onderweg, zullen ze Hem, naarmate Hij ouder werd, verteld hebben over de wonderlijke gebeurtenissen die aan Zijn geboorte voorafgingen, over de woorden die de engel Gabriël tot Zijn moeder sprak, over wat de herders hen vertelden kort nadat Hij was geboren, over wat de oude Simeon over Hem profeteerde toen Hij zes weken oud was: dat Hij ‘Zoon van de Allerhoogste’ zal worden genoemd, dat Hij voor een door God vastgestelde tijd (aiónas) als koning zal heersen over het volk van Jacob en dat Hij niet alleen Israëls langverwachte Messias is, maar ook de redder van de wereld [Lucas 1:32-33, 2:8-20, 2:25-32]?
Ik vraag me weleens af wanneer Jeshua – die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam [1 Petrus 2:22; Jesaja 53:9] – begon te beseffen dat Hij verschilde van de andere kinderen?
Wat zou er door Hem heen gegaan zijn toen Hij zich de heerlijkheid herinnerde die Hij bij de Vader had? Toen Hij de engelen rondom Hem kon zien? Toen Hij de harten van de mensen kon doorgronden en de macht bleek te hebben om mensen te genezen en boze geesten uit te drijven? Toen Hij zelfs de macht had om doden op te wekken en natuurkrachten te bedwingen?
Wat ging er door Hem heen toen Hij uit de wet, de psalmen en de profeten begreep welke weg Hij moest gaan om de gevallen en verloren mens met de Vader te verzoenen? Maar wat zal het Hem ook gesterkt hebben, toen Hij las dat de Vader Hem op het moeilijkste moment zou bijstaan:
Jesaja 49:8 – Dit zegt de HEER: 'In het uur van Mijn genade geef Ik Je antwoord, op de dag van de redding zal Ik Je helpen. Ik zal je behoeden (...)'.
Pesach in Jeruzalem
Dat Jeshua op Zijn twaalfde wist dat Hij de Zoon van de Allerhoogste was, lijdt geen twijfel. Dat kunnen we namelijk opmaken uit wat Lucas ons vertelt als Jeshua met Zijn ouders mee mag op hun jaarlijkse reis naar Jeruzalem om ter ere van de HEER het Pesachfeest te vieren.
Lucas 2:43-46 – Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jeshua bleef in Jeruzalem achter zonder dat Zijn ouders het wisten. In de veronderstelling dat Hij zich bij het reisgezelschap bevond, reisden ze een hele dag voordat ze Hem overal onder hun verwanten en bekenden begonnen te zoeken. Toen ze Hem niet vonden, keerden ze terug naar Jeruzalem om Hem daar te zoeken. Na drie dagen vonden ze Hem in de Tempel, waar Hij tussen de leraren zat, terwijl Hij naar hen luisterde en hun vragen stelde.
Op het moment dat Jeshua aandachtig naar de rabbijnen luistert en hen vragen stelt, staan Zijn ouders doodsangsten uit wanneer ze, op de weg terug naar huis, 's avonds bemerken dat Jeshua niet bij familie of vrienden is. Met angst in het hart om wat er allemaal gebeurd kan zijn, lopen ze heel de weg terug naar Jeruzalem en zoeken ze Jeshua, maar tevergeefs. Pas na drie dagen zoeken, vinden ze Hem in de Tempel, zittend te midden van de Schriftgeleerden. En zoals elke andere bezorgde moeder zou doen, roept Zijn moeder uit:
Lucas 2:48 – Kind, wat heb je ons aangedaan? Je vader en ik hebben met angst in het hart naar Je gezocht.
De meeste kinderen van twaalf zouden de grote zorg van hun ouders zeker begrepen hebben, maar Jeshua lijkt daar iets minder begrip voor te hebben, want heel beheerst antwoordt Hij:
Lucas 2:49 [EV] – (…) Waarom hebben jullie Mij gezocht? Begrepen jullie niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van Mijn Vader?
Lucas beantwoordt deze laatste vraag van Jeshua met de mededeling dat Zijn ouders Hem niet begrepen.
Ik kan me zo voorstellen dat, toen ze weer onderweg waren met elkaar, Zijn ouders Hem streng hebben toegesproken en Hem erop hebben gewezen dat Hij nooit meer zolang weg mocht blijven zonder dat zij ervan afwisten. Jeshua zal hun beloofd hebben dat ook niet meer te doen, want, zo schrijft Lucas, Hij reisde met hen terug naar Nazareth en was hun gehoorzaam.
Als kind is Jeshua in geestelijk opzicht dus anders dan Zijn leeftijdsgenoten. Want welk kind van twaalf is in staat om drie dagen aaneen de rabbijnen te boeien met vragen en antwoorden en hen daarmee versteld te doen staan [Lucas 2:47]? We mogen hieruit afleiden dat Gods Geest ook al op Jeshua rustte – zoals Jesaja mocht voorzeggen – toen Hij nog een kind was:
Jesaja 11:2 – De Geest van de HEER zal op Hem rusten: een Geest van wijsheid en inzicht, een Geest van kracht en verstandig beleid, een Geest van kennis en ontzag voor de HEER.
De menswording en het mens-zijn van Jeshua zijn gehuld in vele mysteries waarover we niet uitgedacht raken en waarover we ons alleen maar kunnen blijven verwonderen.
De Joodse Jeshua
Maar laten we daarbij nooit vergeten dat Jeshua niet alleen mens was, maar ook op en top Jood. Hij was een echte zoon van Israël: geboren uit een Joodse moeder en op de achtste dag besneden [Leviticus 12:3; Lucas 2:21]. We lezen verder dat Hij, overeenkomstig de wet van Mozes, na veertig dagen door Zijn ouders in de Tempel aan de HEER werd opgedragen [Leviticus 12:2-8; Lucas 2:22-24]. En net als Zijn ouders onderhield Hij Gods leefregels nauwgezet [Mattheüs 5:17; Lucas 2:41] en gebood Hij anderen dat ook te doen [Mattheüs 8:4].
En toen Jeshua Zijn discipelen opdroeg Gods Koninkrijk te gaan verkondigen, instrueerde Hij hen níet de weg in te slaan naar de heidenen, maar op zoek te gaan “naar de verloren schapen van het volk van Israël” [Mattheüs 10:5-7], naar Zijn eigen volksgenoten, want alleen naar hen was Hij gezonden [Mattheüs 15:24]. Hij voelde Zich één met hen en was met ontferming over hen bewogen [Mattheüs 9:36, 14:14, 20:34].
Ook met Jeruzalem en haar bevolking was Jeshua intens begaan. Toen Hij, zittend op een ezelsveulen de Olijfberg afdaalde en over de stad uitkeek en dacht aan het lot dat haar minder dan vier decennia later zou treffen, huilde Hij om de stad [Mattheüs 24:15-21; Lucas 19:41].
Maar Jeshua huilde ook toen Hij, na Zijn hemelvaart, zittend aan de rechterhand van de Vader, zag wat Zijn volk werd aangedaan door de heidenvolken, waar ze vanaf het jaar 70 terecht waren gekomen. Jeshua besefte dat, als Hij nog op aarde had rondgewandeld, de volken voor Hem geen uitzondering hadden gemaakt. Ook Hij zou, vanwege Zijn Jood-zijn, zijn verdreven, geknecht, vernederd, mishandeld, verbrand of vergast.
Als geen ander herkende Hij zich in de schreeuw van die Joodse man, van die Joodse vrouw, van dat Joodse kind: “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” [Psalm 22:2].
En zoals de Vader die schreeuw van Zijn eniggeboren Zoon, hangend aan het kruishout, hoorde en beantwoordde [Jesaja 49:8; Psalm 22:22], zo hoorde en beantwoordde de Vader ook die schreeuw van Zijn volk toen het werd gekruisigd door de christelijke volken van Europa.
Al die eeuwen dat het Joodse volk de hel op aarde meemaakte en het leek alsof de Vader niet meer begaan was met Zijn volk, was Hij erbij, onzichtbaar.
Jesaja 63:9 – In al hun nood was ook Hijzelf in nood: zij werden gered door de Engel van Zijn tegenwoordigheid. In Zijn liefde en mededogen heeft Hij hen zelf verlost, Hij tilde hen op en heeft hen gedragen, alle jaren door.
In mei 1945 werd dat duidelijk toen God, zichtbaar, ingreep omwille van Zijn uitverkorenen [Mattheüs 24:22; Jeremia 31:7-9]. En drie jaar na die inktzwarte periode, in mei 1948, werd dat Godswonder vervuld dat de profeten al mochten zien [Jesaja 66:7; Amos 9:14-15].
Ezechiël 28:25 – Dit zegt God, de HEER: Ik zal het volk van Israël bijeenbrengen vanuit de landen waarheen het is verstrooid – zo zal Ik alle volken laten zien dat Ik heilig ben. De Israëlieten zullen weer wonen in hun eigen land, het land dat Ik aan Mijn dienaar Jacob heb gegeven.
Toen God Zijn volk op de derde dag deed opstaan en recht verschafte [Psalm 90:4; Hosea 6:2], was dat voor de volken het teken dat Israëls macht niet langer verbrijzeld kon worden [Daniël 12:7] en dat de Vader elke nieuwe poging om Zijn volk te vernietigen resoluut zou verijdelen [Nahum 1:9].
Jesaja 52:10 – De HEER ontbloot Zijn heilige arm ten overstaan van alle volken, en de einden der aarde zien hoe onze God redding brengt.
Ziedend van woede is God op de zelfgenoegzame volken, omdat ze de ellende* van Zijn kinderen de eeuwen door nóg erger maakte [Zacharia 1:15]. En daarom belooft God Zijn volk recht te doen.
Jeremia 30:16 – (…) wie jou verslonden, worden zelf verslonden, al je vijanden gaan zelf in ballingschap. Elk volk dat jou plunderde, wordt zelf geplunderd, Ik maak ieder die naar buit zocht, zelf tot buit.
Deze dreigende woorden, zoals we die op veel meer plaatsen in de Bijbel vinden [Jesaja 34:2; Micha 4:13], kunnen we alleen maar begrijpen als we gaan inzien hoeveel de Vader van Zijn eerstgeboren zoon, Israël, houdt en we ons gaan realiseren hoeveel leed en onrecht de heidenvolken het Joodse volk de eeuwen door hebben aangedaan. De wraak van God over de heidenvolken is dan ook een beloning voor Zijn eigen volk, omdat recht wordt gedaan [Psalm 58:11-12; Jesaja 35:4].
De Vader zal Zijn wraak ten uitvoer brengen door Zijn Zoon, die als kind van twaalf de rabbijnen versteld liet staan met Zijn inzicht en antwoorden en die Zijn ouders op hetzelfde moment doodsangsten bezorgde, die in de bloei van Zijn leven door een onrechtvaardig vonnis werd weggenomen, maar daarmee de zonde van de wereld wegnam.
Jeshua zal spoedig terugkomen, maar dan als de leeuw uit de stam Juda, als de Koning der koningen en Heer der heren, in hemelse majesteit, omringd door ontelbare engelen. Woedend om wat ze de eeuwen door Zijn familie, Zijn vrienden en Zijn volk hebben aangedaan, zal Hij de heidenvolken “bijeenbrengen en wegvoeren naar de vallei van Josafat om daar een oordeel over hen te vellen” [Joël 4:1-4; Jesaja 63:1-6; Zacharia 12:9].
Openbaring 19:15 – Uit Zijn mond komt een scherp zwaard waarmee Hij de volken zal slaan, en Hij zal hen met een ijzeren herdersstaf hoeden. Hij zal de wijnpers van de hevige woede van de almachtige God treden.
Zo bescheiden als Zijn eerste komst was in de wereld, zo indrukwekkend en verpletterend zal Zijn tweede komst zijn [Jesaja 52:13-15].
Bas van Twist, december 2020
________________________
*Ellende komt van elelendis wat 'uitlandig' of 'verbanning' betekent.
Heel mooi Bas, het leven van Jeshua belicht en al die profetieën op een rijtje, met Israel het centrum van Gods handelen, bedankt.