top of page
Foto van schrijverBas van Twist

VAN VOETSTUK TOT VOETBANK

Bijgewerkt op: 25 jul. 2020



De afgelopen tijd zijn in de westerse wereld, om uiteenlopende redenen, nogal wat standbeelden van historische helden van hun sokkel getrokken of beklad. Ook in vroegere tijden gebeurde dat, veelal na een revolutie, maar soms door voortschrijdend inzicht of juist het vervagen daarvan.

Ook in de Bijbel lezen we over beelden die – letterlijk of figuurlijk – van hun voetstuk vallen (1 Samuel 5:3; 1 Koningen 15:13; Jesaja 21:9; Daniël 2:34-35; Openbaring 19:20). Steevast gaat het dan om beelden van wereldse of hemelse machten, van wie wordt gemeend dat zij zich zouden kunnen meten met de Almachtige. Maar hoe zou dat ooit kunnen?

Jesaja 44:8 – (…) Is er een god buiten Mij, of een andere rots? Ik ken er geen!

Nee, de HEER van de hemelse machten deelt Zijn majesteit niet met een beeld (Jesaja 42:8, 43:7). Maar wél met Zijn volk Israël (Jesaja 46:13). Het volk met wie Hij een eeuwigdurend verbond heeft gesloten als bevestiging van Zijn liefde voor David (Jesaja 55:3), aan wie hij in het vooruitzicht had gesteld dat zijn troon eeuwig zou voortbestaan en nooit zou wankelen (2 Samuel 7:16).

David begreep dat eens één van zijn nakomelingen voor eeuwig op zijn troon zou zitten, maar dat deze Nakomeling niet een gewone mensenzoon zou zijn, maar een Mensenzoon die door de Eeuwige zelf zou worden verwekt (Psalm 2:7-8), die “Zoon van de Allerhoogste” zou worden genoemd (Lucas 1:32), die niet alleen zou heersen over Israël, maar over alle landen en volken (Psalm 89:28; Openbaring 1:5).

Jesaja 55:4 – Hem heb Ik aangesteld als vorst en heerser over de naties, als getuige voor de volken.

Over deze Nakomeling van David heeft Jeshua het tijdens één van Zijn vele gesprekken met de Farizeeën: “Wat denkt u over de Messías? Van wie is Hij een zoon?” (Mattheüs 22:43-45). “Van David”, antwoordden de Farizeeën. “Maar als Hij een zoon is van David, hoe kan David Hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen?” Daarop hebben de Farizeeën – die begrijpen dat Jeshua hier aan Psalm 110 refereert – zo snel geen antwoord. Want David erkent in die psalm dat de Messías, de beloofde Nakomeling die voor eeuwig op zijn troon zal zitten, iemand is die méér is dan hij.

In dit gesprek dwingt Jeshua de Farizeeën hun beeld van de Messías bij te stellen. En dan vooral de aard van Zijn koningschap. Want Zijn macht en soevereiniteit gaan die van David verre te boven, ze zijn van een andere, een hemelse orde.

Psalm 110, die dikwijls vanaf de hoge muren van Jeruzalem wordt geproclameerd, verwijst naar de tijd waarin wij nu leven én waarnaar we uitzien! Laten we daarom deze korte, krachtige en vooral profetische psalm eens wat nader bekijken.

Psalm 110:1 Van David, een psalm. De HEER spreekt tot mijn Heer: ‘Neem plaats aan Mijn rechterhand, Ik maak van Je vijanden een bank voor Je voeten.’

David profeteert hier dat één van zijn opvolgers niet alleen zal plaatsnemen op zijn troon in Jeruzalem, maar ook zal mogen zitten op de meest eervolle plaats die er bestaat: aan de rechterhand van de HEER van de hemelse machten. “Ik zal Hem toestaan Mij te naderen” zegt God zelf over Hem, bij monde van Jeremia (Jeremia 30:20-21).

En Daniël ziet in een nachtelijk visioen dat Hem alle macht, eer en eeuwige heerschappij wordt gegeven en dat alle volken en naties, welke taal zij ook spreken, Hem zullen dienen en dat Zijn koningschap nooit te gronde zal gaan (Daniël 7:13-14).

En het is wederom David die de Vader tegen Hem hoort zeggen:

Psalm 2:7-8‘Jij bent Mijn zoon, Ik heb Je vandaag verwekt. Vraag het Mij en Ik geef Je de volken in bezit, de einden der aarde in eigendom.

De engel Gabriël bevestigt deze woorden van David, wanneer hij aan Miriam (Maria) de boodschap komt brengen dat zij zwanger zal worden en een zoon zal baren, die “Zoon van de Allerhoogste” genoemd zal worden (Lucas 1:32; Romeinen 1:4). Ze moet Hem de naam Jeshua (ישוע) geven, wat in het Hebreeuws ‘redding’ betekent.

Hem, zo zegt Paulus later, heeft de Vader verheven:

Efeziërs 1:21(…) hoog boven alle hemelse vorsten en heersers, alle machten en krachten en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld maar ook in de toekomstige.

Het is onmiskenbaar Jeshua, dé Messías, waarvan David profeteert in Psalm 110. En in het eerste vers van deze psalm voorziet David wat er een millennium later wordt vervuld, als Jeshua, na Zijn opstanding uit de dood, in de hemel wordt opgenomen en plaats mag nemen aan de rechterhand van de Vader (Marcus 16:19), waar Hij verheerlijkt wordt met de glorie die Hij had bij de Vader vóór de wereld bestond (Johannes 17:5).

Psalm 110:2 – Uit Sion reikt de HEER U de scepter van de macht, U zult heersen over Uw vijanden.

Aan de rechterhand van de Vader wacht de Zoon “op het moment dat Zijn vijanden voor Hem tot een bank voor Zijn voeten zijn gemaakt” (Hebreeën 10:13). Het is dus de Vader die bepaalt wanneer het moment daar is, dat de Zoon terug zal komen. Dan níet meer “als een schaap dat naar de slacht wordt geleid” (Jesaja 53:7), maar als “de leeuw uit de stam Juda” (Openbaring 5:5), dan níet meer als “een man van smarten” (Jesaja 53:3), maar als de Mensenzoon “bekleed met de macht van de HEER, Zijn God, met de majesteit van diens verheven Naam” (Micha 5:3; Mattheüs 24:30).

En als Hij terug is gekomen in Jeruzalem, zal de Vader Hem “de scepter van de macht” aanreiken. De wereldbeheersers die zich tegen de Almachtige, tegen Zijn volk en tegen Zijn heilsplan hebben verzet zullen van hun voetstuk worden gestoten en tot Zijn voetbank worden gemaakt. Dán zal voor iedereen waarneembaar zijn dat Hem “alle macht gegeven (is) in de hemel en op de aarde” (Mattheüs 28:18).

Psalm 110:3Uw volk staat klaar op de dag dat U ten strijde trekt. Op de heilige bergen, uit de schoot van de dageraad, komt tot U de dauw van Uw jeugd.

Op de dag dat de Messías op de wolken des hemels met macht en glorie wederkomt “om de volken uit te roeien die Jeruzalem belagen” (Zacharia 12:9), zal de HEER tegelijk Zijn volk “vervullen met een geest van mededogen en inkeer” (Zacharia 12:10), zodat het volk ontvankelijk is voor de levensveranderende ontmoeting met zijn Messías, Gods eigen Zoon.

Wanneer Hij hen al hun zonden zal hebben vergeven, om er nooit meer aan terug te denken (Jeremia 31:31-34), zal het wedergeboren volk van Jacob (Johannes 3:3-5) zich volledig overgeven aan de HEER en zijn Messías. Zoals de dauw zich ‘s morgens aanbiedt bij het ochtendgloren, zo zal het volk van Israël op die dag klaarstaan om zich in dienst te stellen van hun Koning, om de taken op zich te nemen die het in het Koninkrijk van God te vervullen heeft.

Hoewel het weinig afdoet aan de strekking van dit vers, kent dit vers hier en daar nogal afwijkende vertalingen. Zelf zou ik voor deze vertaling kiezen: “Uw volk biedt zich aan op de dag van Uw macht in heilige luister. Uit de schoot van de dageraad, komt tot U de dauw van Uw nieuwgeborenen.

Psalm 110:4 – De HEER heeft gezworen, en komt op Zijn eed niet terug: ‘Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was.’

De Messías zal priester zijn zoals Melchisedek. We lezen over Melchisedek voor het eerst wanneer Abraham zijn neef Lot uit de handen van de koning van Elam heeft bevrijd. Abraham heeft bij die bevrijding een rijke buit gemaakt. Daarbij zitten ook bezittingen van de koning van Sodom, die de koning van Elam op hem had veroverd. In de Koningsvallei treffen de mannen elkaar om de verdeling van de buit te bespreken. Maar net voor de koning van Sodom Abraham verzoekt om hem zijn mensen terug te geven, is daar ineens dat wonderlijke intermezzo, waarin Melchisedek, de koning van Salem, brood en wijn laat brengen (Genesis 14:18-20). Melchisedek is echter niet alleen koning van Salem – dat ‘vrede’ betekent –, hij is ook “een priester van God, de Allerhoogste.

In Israël waren het priesterschap en het koningschap in principe gescheiden ambten. Elk beeldde een ander aspect uit van dé Messías. Maar David verwijst hier naar Melchisedek, omdat hij koning én priester is, net als de Messías die van God zal komen. Ook Hij zal koning en priester zijn. Als koning zal Hij Jacobs volk weiden, maar als priester zal Hij het volk met God, de Vader, verzoenen.

Veelzeggend laat Melchisedek Abraham brood en wijn brengen, de tekenen waarmee Jeshua Zijn discipelen duidelijk maakt welke weg Hij, als priester-koning, moet gaan om die verzoening tot stand te brengen (Mattheus 26:26-29).

Net als Abraham, begrijpt ook David dat het priesterschap van koning Melchisedek van een hemelse orde is (Hebreeën 7:3-8) en dat Melchisedek – wiens naam ‘mijn koning is rechtvaardig’ betekent – een afspiegeling en voorafbeelding is van de Messías die van God zal komen (Hebreeën 7:3).

Psalm 110:5-6 – De Heer aan Uw rechterhand verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij berecht de volken, verplettert hoofden, overal op aarde, lijken stapelen zich op.

Niet alleen David beschrijft in beeldende taal hoe het er straks aan toegaat bij de eindstrijd, ook de profeten na hem doen dat onverbloemd.

Jesaja 34:2 – De HEER koestert woede tegen alle volken, Zijn toorn ontbrandt tegen heel hun legermacht. Hun wacht de vernietiging, Hij heeft hen voor de slacht bestemd.

Jeremia 25:30-31 – De HEER brult uit de hoge hemel, Hij gromt vanuit Zijn heilige woning, Hij buldert over Zijn kudde. Als een druiventreder schreeuwt Hij tegen de bewoners van de aarde. Tot aan de einden der aarde klinkt krijgsrumoer, want de HEER klaagt alle volken aan, Hij voert een rechtszaak tegen al wat leeft. Die boosdoeners levert Hij uit aan het zwaard – spreekt de HEER.

Maar ook de Messías zelf profeteert, bij monde van Jesaja, met vergelijkbare woorden als Hij terugkijkt op Zijn optreden bij die laatste veldslag:

Jesaja 63:1-6Ik trad hen in Mijn woede, vertrapte hen in Mijn toorn. Hun bloed bespatte Mijn kleren, al Mijn kleren werden besmeurd (…) Ik heb de volken in Mijn woede vertrapt, met Mijn toorn heb Ik hen dronken gevoerd. Hun bloed liet Ik op aarde neervloeien.

Het zijn woorden die niet passen in ons westerse, politieke en religieuze correcte denken. En daarom slaan de meeste gelovigen deze teksten dan ook steevast over; ze willen ze niet horen. Ze passen namelijk op geen enkele manier in het beeld dat zij van God hebben gemaakt. Het tekent overigens wel hoe ver de moderne mens, de gelovige niet uitgezonderd, afstaat van Gods begrip van recht en gerechtigheid. Maar feit is wel dat God, de Ontzagwekkende, ook deze woorden via Zijn profeten heeft gesproken. De Bijbel leert namelijk dat de rechtvaardige verheugd is als hij vergelding ziet. Voor hem is dit namelijk een bewijs dat God recht doet op aarde (Psalm 58:11-12).

In vers 6 lezen we dat Hij, de Messías, “hoofden” (meervoud) verplettert. In een aantal vertalingen, zoals de SV, de Naardense Bijbel en The Companion Bible, lezen we dat Hij “het hoofd” (enkelvoud) zal verslaan, pletten respectievelijk verwonden. En zou David dit ook niet bedoeld hebben? Zou hij hier niet, net als Ezechiël, doelen op het hoofd, op de wereldleider, die met vele volken straks zal optrekken met de bedoeling om Israël in te lijven, Jeruzalem te bezetten en het Joodse volk uit te roeien of het op zijn minst uit zijn land te verdrijven? Ongetwijfeld. In Ezechiël 38 en 39 wordt hij voorgesteld als Gog, de machtige koning van Mesech en Tubal. Deze Gog is de aardse manifestatie van Satan in de eindstrijd. Maar deze laatste poging van Satan om Gods heilsplan te saboteren, zal hem de kop kosten, zoals God eertijds al had voorzegd:

Genesis 3:15 (NB/EV) – Vijandschap zal Ik zetten tussen jou en de vrouw, tussen jouw zaad en haar Nazaat; Hij zal jouw kop verbrijzelen, jij zult Hem in de hiel bijten.

De HEER heeft bij die eindstrijd overigens de regie volledig in handen. Hijzelf geeft Gog namelijk het bevel om met zijn vele bondgenoten op te trekken:

Ezechiël 38:8(…) tegen een land dat zich nog maar net van de oorlog hersteld heeft, tegen een volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël, die lange tijd verlaten zijn geweest.

Maar “hun wacht de vernietiging”, want de HEER “heeft hen voor de slacht bestemd” (Jesaja 34:2; Ezechiël 38:18-22; Joël 4:9-16).

Dat het een enorm slagveld is, waar de lijken zich opstapelen, moet heel letterlijk genomen worden (Psalm 68:22). Ezechiël voorzegt namelijk dat de Israëlieten, nadat de vijand verpletterend is verslagen, zeven maanden lang bezig zijn met het begraven van hun gesneuvelde vijanden (Ezechiël 39:12).

Psalm 110:7 Hij drinkt onderweg uit de beek en dan heft Hij Zijn hoofd.

David schetst in de laatste drie verzen van Psalm 110 een beeld van de Messías, dat doet denken aan een heldhaftig soldaat, die zijn vijanden achterna zit. Onderweg stopt hij even om zich te verkwikken en wat water te drinken. Daarna zet hij de achtervolging voort, zonder verder oponthoud, om al zijn vijanden tot de laatste man neer te slaan.

In de Bijbel is water vaak een metafoor van de heilige Geest (Johannes 4:14, 7:37-39). Zo lezen we dat, voordat Jeshua in staat is om de confrontatie met de duivel aan te gaan, Hij eerst vervuld wordt met de heilige Geest, met (figuurlijk) levend water (Lucas 4:1-2). Het is niet toevallig dat die ontmoeting plaatsvindt in de woestijn, waar (letterlijk) levend water zeer schaars is. Daar staat Jeshua tegenover de duivel, die Hem op de proef stelt. Maar Jeshua doorstaat alle beproevingen met glans.

En nadat Hij Satan, na diens laatste poging Hem tegen de Vader op te zetten, heeft weggestuurd, wordt Hij opnieuw gesterkt door de Geest en keert Hij terug naar de mensen om te doen waarvoor Hij op aarde is gekomen:

Lucas 4:18-19(...) om aan armen het goede nieuws te brengen, om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden het herstel van hun zicht, om onderdrukten hun vrijheid te geven, om een genadejaar van de Heer uit te roepen.

Jeshua leefde bij Zijn eerste komst op aarde vanuit de kracht, de inspiratie en de leiding van de heilige Geest. Hij dronk uit de “Bron van levend water” (Jeremia 17:13). David profeteert dat Jeshua bij Zijn wederkomst opnieuw levend water drinkt om gesterkt te worden en om definitief af te rekenen met Zijn vijanden en de tegenstanders van Zijn volk. En als Jeshua heeft afgerekend “in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde” (Jesaja 24:21), zal Hij op de Sion, waar dan Gods heerlijkheid zichtbaar woont (Jesaja 24:3), plaatsnemen op de troon, tot eer van de Vader!

Als je op de muren van Jeruzalem bent, vergeet dan niet ook deze psalm te proclameren!

Bas van Twist, juli 2020

1.230 weergaven0 opmerkingen

Comments


bottom of page