top of page

Strijd

De HEER doet de plannen van volken teniet, Hij verijdelt wat
naties beramen, maar het plan van de HEER houdt eeuwig stand,
wat Hij beraamt, blijft van geslacht tot geslacht. Gelukkig het
volk dat de HEER als zijn God heeft, de natie die Hij verkoos als
de zijne.

Het oog van de HEER rust op wie Hem vrezen en hopen op zijn
trouw: Hij zal hen redden in doodsgevaar, bij hongersnood zal
Hij hun leven sparen.
Israël verwacht vol verlangen de HEER, Hij is hun hulp en hun
schild. Ja, om Hem is Israëls hart verblijd, op zijn heilige naam
vertrouwen zij.
Schenk Israël Uw trouw, HEER, op U is al hun hoop gevestigd.
Psalm 33:10-12,16-22

God, met eigen oren hebben wij het gehoord, onze voorouders
vertelden het ons door: de daden die U verrichtte in hun dagen,
in de dagen van weleer. Om Israël te planten hebt U volken ver-
dreven, naties verslagen om ruimte te geven aan hén. Zij verkre-
gen het land niet met het zwaard, niet hun eigen kracht heeft hen
gered, maar Uw rechterhand, Uw arm, het licht van Uw gelaat. U
had Israël lief.
U, God, bent Israëls koning, U beveelt de redding van Jakob.
Met U stoot Israël haar belagers neer, met Uw naam vertrappen
zij hun tegenstanders. Het is niet Israëls boog waarop zij ver-
trouwt, niet haar zwaard dat Israël redt, U hebt Israël gered van
haar belagers, U liet haar haters beschaamd staan.
God, Israël looft U dag na dag, Uw naam zullen zij altijd prijzen.
sela
Toch hebt U Israël nu verstoten en vernederd: U trok niet ten
strijde met hun legers, U deed hen wijken voor hun belagers, hun
haters roofden hen leeg. Heel de dag moet Israël haar schande
dragen, het schaamrood bedekt haar gezicht als Israël de vijand
hoort spotten en sarren, hem vol wraakzucht ziet staan.
Dit is Israël overkomen, maar zij zijn U niet vergeten, Uw ver-
bond verloochenden zij niet, hun hart keerde zich niet van U af,
hun voeten weken niet van Uw pad. Toch hebt U Israël naar de
jakhalzen verbannen en hen met diepe duisternis bedekt.
Hadden zij de naam van hun God vergeten, hun handen uitge-
strekt naar een vreemde god, zou God dit niet hebben ontdekt?
Hij kent de geheimen van Israëls hart. Toch worden zij dag na
dag om U gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.
Word wakker, Heer, waarom slaapt U? Ontwaak! Verstoot Israël
niet voor eeuwig. Waarom verbergt U Uw gelaat, waarom vergeet
U Israëls ellende, hun nood?
Hun ziel ligt neergebogen in het stof, hun lichaam vastgekleefd
aan de aarde. Sta op, kom hen te hulp, verlos Israël, omwille van Uw trouw.

Psalm 44:1-11,16-27

Hoor Israël, herder van Israël, die Jozef leidt als een kudde.
U die troont op de cherubs, verschijn in luister aan Efraïm, Ben-
jamin en Manasse.
Laat Uw kracht ontwaken, kom, en red Israël. God, keer Israëls
lot ten goede, toon Uw lichtend gelaat en zij zijn gered.
HEER, God van de hemelse machten, hoe lang nog blijft U ver-
toornd op Uw biddende volk? U liet hen brood van tranen eten en
een stroom van tranen drinken.
U hebt andere volken tegen Israël opgezet, hun vijanden drijven
de spot met Israël. God van de hemelse machten, keer hun lot ten
goede, toon Uw lichtend gelaat en Israël is gered.
Psalm 80:1-8

God, houd U niet stil, zwijg niet, God, zie niet onbewogen toe,
Uw vijanden roeren zich, trots heffen Uw haters het hoofd.
Tegen Uw volk smeden zij een complot, ze spannen tegen Uw
lieveling samen, en zeggen: `Kom, wij verdelgen dit volk, Israëls
naam zal nooit meer worden genoemd.'
Zij hebben samen plannen gesmeed en zich tegen U verenigd:
de tenten van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de zonen van
Hagar, Gebal en Ammon en Amalek, Filistea en de bewoners van
Tyrus. zelfs Assyrië heeft zich aangesloten en de hand gereikt aan
de zonen van Lot. Israëls God, maak hen tot distelpluis, tot kaf
dat verwaait in de wind. Zo snel als vuur het bos verbrandt, als
vlammen de bergen verschroeien, laat zo Uw storm hen voortja-
gen, Uw wervelwind hen verwarren.
Overdek hen met schande, dan zullen zij vragen naar Uw naam,
HEER. Laat hen beschaamd staan, in verwarring raken en eer-
loos verloren gaan, voorgoed. Dan zullen zij weten dat Uw naam
HEER is, dat U alleen de Allerhoogste bent op aarde.

Psalm 83:2-9,14-19

God van vergelding, HEER, God van vergelding, verschijn in
luister. Verhef U, rechter van de aarde, geef de hoogmoedigen
hun loon.
Hoe lang nog zullen de wettelozen, HEER, hoe lang nog zullen
de wettelozen juichen, de onrechtvaardigen het hoogste woord
voeren en trotse taal uitslaan?
Zij vertrappen Uw volk, HEER, onderdrukken Uw liefste be-
zit, weduwen en vreemdelingen doden ze, God van vergelding,
HEER, God van vergelding, verschijn in luister. Verhef U, rechter
van de aarde, geef de hoogmoedigen hun loon.
Nee, de HEER zal zijn volk niet verstoten, zijn liefste bezit niet
verlaten. Wie treedt voor Israël op tegen die onrechtvaardigen,
wie beschermt haar tegen die schurken?
De HEER is Israëls burcht geworden, Israëls God de rots waar-
op zij schuilt. Hij geeft de schuldigen het loon dat zij verdienen,
om hun onrecht brengt Hij hen tot zwijgen, de HEER, onze God,
brengt hen voorgoed tot zwijgen.

Psalm 94:1-6,14,16,22,23

De HEER is een wrekende God, Hij duldt niemand naast zich.
De HEER is een woedende wreker, de HEER wreekt zich op zijn
tegenstanders, Hij richt zijn toorn op zijn vijanden.
De HEER is geduldig, maar zeer sterk, Hij laat nooit iets ongestraft. De HEER gaat zijn weg door storm en wervelwind, wolken
zijn het stof van zijn voeten. Hij verheft zijn stem tegen de zee en
legt haar droog, de rivieren laat Hij verdrogen.
Bergen beven voor Hem, heuvels wankelen, de aarde rijst voor
Hem op, de wereld met al haar bewoners. Wie houdt zich staande
in zijn toorn?
Wie houdt stand in de gloed van zijn woede? zijn woede is als een
laaiend vuur, rotsen spatten voor Hem uiteen.
De HEER is goed, een vesting in tijden van nood,
Hij kent wie bij Hem schuilen. Maar zijn vijanden jaagt Hij het
duister in, met een vloedgolf verwoest Hij hun stad. Wat denken
ze tegen Hem te ondernemen? De HEER verijdelt hun plan, Juda
wordt geen tweede keer bedreigd.
Dit zegt de HEER: Al zijn ze op volle sterkte en zeer talrijk,
toch worden ze neergemaaid, het is met hen gedaan!
Ik heb je gekweld, Juda, maar Ik zal je niet meer kwellen,
want nu breek Ik zijn juk dat op je schouders ligt, en je riemen
ruk Ik los.

Nahum 1:2-10,12,13

bottom of page