top of page

DE TERUGGEVONDEN ZOON

Bijgewerkt op: 26 feb. 2023



Verschillende keren getuigt Jeshua ervan dat Hij gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren is [Lucas 19:10]. De Vader wil namelijk niet dat iemand verloren gaat [1 Timotheüs 2:4], zeker niet één van de kinderen uit het volk dat Hij speciaal geformeerd heeft om Zijn luister te tonen aan de wereld [Jesaja 43:7, 49:3]. En daarom beloofde Hij, onder meer bij monde van Jesaja, Zijn dienaar te sturen ‘om de stammen van ​Jacob​ op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen[Jesaja 49:6].


Ook in de gelijkenissen van Jeshua gaat het dikwijls over ‘verloren zijn en teruggevonden worden’, zoals in de overbekende gelijkenis van de ‘verloren zoon’ [Lucas 15:11-32]. We kennen het verhaal.


Twee zonen


Een vader heeft twee zonen. Op een gegeven moment eist de jongste zijn deel op, vertrekt naar het buitenland en verkwist zijn vermogen in een losbandig leven. Als er een zware hongersnood uitbreekt in dat land en hij zo’n honger krijgt dat hij ernaar verlangt zijn buik te vullen met de schillen die voor de varkens bedoeld zijn, komt hij tot inkeer. Hij realiseert zich dat hij gezondigd heeft tegen de hemel en tegen zijn vader. Hij neemt zich voor naar zijn vader terug te gaan en vergeving te vragen.


Als hij nog ver van huis is, ziet zijn vader – die elke dag op de uitkijk staat om te zien of zijn zoon terugkomt – hem aankomen. Zijn vader holt hem tegemoet en valt hem om de hals. Maar zijn zoon slaat zijn ogen neer en zegt: ‘Ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden.’ Maar zijn vader wil daar niets van weten. Hij trekt hem nieuwe kleren aan en richt een feestmaal voor hem aan. De vader kan zijn blijdschap niet op, want zijn verloren zoon is teruggevonden.


Kort daarop komt de oudste zoon terug van het land. Als hij hoort wat er aan de hand is, wordt hij woedend. Zijn vader hoort hem tieren en loopt naar buiten om hem te kalmeren. Hij legt hem uit dat ook hij juist blij moet zijn, omdat zijn broer weer levend en wel terug is gekomen. Toch sputtert de oudste tegen. Voor hem heeft zijn vader nog nooit zo’n feestmaal laten aanrichten. ‘Maar kind’, zegt dan zijn vader, ‘jij bent altijd bij mij en al het mijne is het jouwe. Wees daarom blij, want je broer was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden.


Verloren schapen


Het is een ontroerend verhaal. Misschien nog wel meer als je gaat beseffen om wie het ten diepste gaat in deze gelijkenis. Nee, niet over de individuele zondaar die zich bekeert, al is de gelijkenis daarop ook zeker van toepassing. En ook niet over de gelovigen uit de heidenen die erbij mogen horen, hoewel de gelijkenis ook daarop toegepast kan worden. Nee, in deze gelijkenis gaat het in de eerste plaats om ‘de verloren schapen van het huis van Israël [Mattheüs 15:24]. Maar wie zijn die verloren schapen dan? Het antwoord daarop kunnen we vinden in de profeten en in de boeken Koningen en Kronieken.


Scheuring


Als na de dood van Salomo zijn zoon Rechabeam tot koning wordt uitgeroepen, vindt er een staatsgreep plaats. Jerobeam, uit de stam Efraïm, krijgt tien van de twaalf stammen zo ver dat ze zich afsplitsen van Juda, waardoor het Koninkrijk Israël in tweeën scheurt. Het was de straf die God Salomo had aangezegd, omdat hij de HEER ontrouw was geworden [1 Koningen 11:11-13]. Alleen de stam Benjamin blijft Juda trouw. Zij vormen samen het zuidelijke rijk Juda, het Tweestammenrijk, met Jeruzalem als hoofdstad. De andere stammen vormen het noordelijke rijk Israël, met Samaria als hoofdstad [1 Koningen 12].


Ballingschap


Op een gegeven moment wordt het noordelijke rijk Israël de HEER zo ontrouw, dat Hij hen door de Assyriërs in ballingschap laat wegvoeren [2 Koningen 17:7-18]. Het is in deze tijd dat de tien stammen regelmatig worden aangeduid met ‘Efraïm’, vernoemd naar de meest dominante stam van het noordelijke rijk Israël.


Ruim een eeuw na de ballingschap van het noordelijke rijk Israël, wordt ook Juda, vanwege zijn ontrouw aan God, in ballingschap weggevoerd naar Babel [2 Koningen 17:19-20]. Na zeventig jaar komt aan die gedwongen ballingschap een einde, wanneer Cyrus (Kores) alle Israëlieten in zijn rijk oproept naar Jeruzalem terug te keren om de Tempel te herbouwen [Jeremia 25:11; Ezra 1:1-3].


Het rijk van Cyrus omvat ook het gebied van de Assyriërs, waar de Israëlieten uit de tien stammen destijds naar waren weggevoerd. De oproep van Cyrus gaat dus alle nakomelingen van Jacob aan. Toch blijft de overgrote meerderheid van de ballingen achter in de diaspora. Een groep van zo’n vijftigduizend Israëlieten [Ezra 2:64-67], in meerderheid afkomstig uit Juda, geven wel gehoor aan de oproep en keren terug. Van de ballingen afkomstig uit de tien stammen, het noordelijke rijk Israël (Efraïm), keren uiteindelijk slechts enkele honderden families terug.


Toch zal God ervoor zorgen dat ‘de kinderen van Juda en de kinderen van Israël’ weer allemaal bijeen worden gebracht [Hosea 2:2]. Aan de verstrooiing van Israël komt een einde. Dat heeft God tientallen malen beloofd bij monde van de profeten, soms door zinnebeelden of gelijkenissen [Hosea 12:11].


Twee stukken hout


Zo krijgt Ezechiël eens de opdracht van God om twee stukken hout te nemen. Op het ene stuk hout moet hij duidelijk leesbaar de naam ‘Juda’ schrijven en op het andere stuk de naam ‘Efraïm’, dat is Israël. Vervolgens moet hij beide stukken hout in zijn hand houden zodat ze één stuk hout vormen. Als het volk dan aan hem vraagt wat hij daarmee bedoelt, dan moet hij zeggen dat, zoals de twee stukken hout in zijn hand tot één stuk hout worden, Juda en Efraïm in Gods hand weer tot één volk zullen worden.


Ezechiël 37:21-22 – Dit zegt God, de HEER: Ik haal de Israëlieten weg bij de volken waar ze terechtgekomen zijn, Ik zal ze overal vandaan bijeenbrengen en ze naar hun land laten terugkeren. Ik zal één volk van hen maken in het land en op de bergen van Israël, en één koning zal over hen allen regeren. Niet langer zullen ze uit twee volken bestaan en verdeeld zijn in twee koninkrijken.


Belofte


Nu even terug naar de gelijkenis van de ‘verloren zoon’. Wordt dit familiedrama niet nog veel aangrijpender, nu je begrijpt dat de verloren zoon een beeld is van ‘de verloren schapen van het huis van Israël[Mattheüs 15:24], van de Israëlieten in de diaspora, van het volk van Jacob dat nog in de ‘woestijn der volken’ woont [Ezechiël 20:35] en daar ronddoolt ‘als een kudde schapen die geen herder heeft [1 Koningen 22:17]? Want dan snap je ook dat deze zoekgeraakte Israëlieten weer gevonden zullen worden en, net als de verloren zoon, zullen terugkeren naar de Vader en naar hun thuisland.


De vader uit de gelijkenis is ontegenzeglijk een beeld van God, de Vader. Zoals de vader uit de gelijkenis zich haast om zijn verloren zoon terug te brengen naar huis [Lucas 15:20], zo zal ook onze hemelse Vader zich haasten om de verstrooide kinderen van Israël naar huis terug te brengen [Jesaja 60:22, NBG], diep bewogen als Hij is over Efraïm (Israël, de tien stammen).


Jeremia 31:20 – Is Efraïm niet Mijn geliefde zoon, is hij niet Mijn oogappel? Telkens als Ik over hem spreek rijst zijn beeld in Mij op, dan raak Ik diep bewogen. Ik móet Mij over hem ontfermen – spreekt de HEER.


En is de oudste zoon in de gelijkenis niet het beeld van ‘Juda, en de Israëlieten die bij hem horen[Ezechiël 37:16]?


Zoals Ezechiël zijn volksgenoten moet laten zien dat de ‘verloren stammen’ zich weer bij Juda zullen voegen, zo houdt Jeshua Zijn volksgenoten voor dat, net zoals zij eertijds uit Babel zijn teruggekeerd, ook de door hen afgeschreven Israëlieten zullen terugkeren uit de diaspora.


Open einde


De gelijkenis heeft een open einde. Dat dwingt ons ertoe er verder over na te denken. Zou de oudste zoon uiteindelijk toch naar binnen zijn gegaan om mee te vieren dat zijn broer is teruggevonden? Meestal wordt nogal negatief gesproken over de oudste zoon. Maar is dat terecht? Verplaats je eens in zijn positie? Zouden wij dan zoveel anders reageren?


Hoe dan ook, als Jeshua het verhaal van de gelijkenis verder zou hebben verteld, dan had Hij vast en zeker verteld dat de oudste zoon ten slotte naar binnen was gegaan om samen met zijn vader mee te vieren dat zijn verloren broer was teruggevonden. De Vader zelf heeft immers beloofd dat het weer goed zal komen tussen beide broers, ongeacht wat hun allemaal verdeeld houdt.


Jesaja 11:13 – Efraïms afgunst zal verdwijnen, aan Juda’s vijandschap komt een eind. Efraïm is niet meer afgunstig op Juda, Juda is Efraïm niet meer vijandig.


Efraïm


Dat Gods reddingsplan ziet op heel Zijn volk, op alle twaalf stammen, en niet enkel op degenen die uit Babel zijn teruggekeerd, mogen we ook afleiden uit wat Johannes ons vertelt, nadat Jeshua Zijn vriend Lazarus uit de doden heeft opgewekt en velen uit het volk tot geloof in Hem zijn gekomen. Dat Godswonder is voor het Sanhedrin aanleiding om bij elkaar te komen en de situatie te bespreken. ‘Wat moeten we doen?’, vragen ze zich af. ‘Deze Man doet veel wondertekenen, en als we Hem Zijn gang laten gaan, zal iedereen in Hem gaan geloven. Straks grijpen de Romeinen in; dan zullen ze onze ​Tempel​ en ons volk vernietigen.’ Maar Kajafas, die dat jaar ​hogepriester​ is, heeft de oplossing: Jeshua moet uit de weg geruimd worden.


Johannes 11:50 – Jullie begrijpen het niet! Besef toch dat het in jullie eigen belang is dat één man sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat.


Van Johannes, tevens een kennis van de hogepriester [Johannes 18:15], weten we dat Kajafas dat niet uit zichzelf zei.


Johannes 11:51-52 – Als ​hogepriester​ in dat jaar sprak hij de ​profetie​ dat ​Jeshua​ zou sterven voor het volk, en niet alleen voor het volk, maar ook om de verstrooide ​kinderen​ van God bijeen te brengen.


Indachtig de woorden van Kajafas, besluit het Sanhedrin dat Jeshua ter dood gebracht moet worden. Voor Jeshua is het de aanleiding om zich terug te trekken.


Johannes 11:54 [NBV/EV] – Jeshua trad onder de Judeeërs niet meer in het openbaar op, maar vertrok naar de omgeving van de woestijn, naar de stad Efraïm. Daar bleef Hij met Zijn leerlingen.


Zou het werkelijk toeval zijn dat Jeshua naar Efraïm, een dorpje ten noordwesten van Jeruzalem, gaat? Of zou Johannes ons hiermee duidelijk willen maken dat God woord houdt en Hij door Zijn Dienaar ‘de verstrooide ​kinderen​ van God’ bijeen zal brengen?


Teruggevonden!


Als je de strekking van de gelijkenis van de ‘verloren zoon’ begrijpt, zul je voortaan liever spreken over de gelijkenis van de ‘teruggevonden zoon’! Want dáár gaat het de Vader om: om te zoeken en te redden wat verloren is.


Dat wordt ook duidelijk gemaakt in de gelijkenis van de arme weduwe, die tien drachmen heeft en er één verliest. Een drachme was in die tijd een geldstuk ter waarde van één dagloon. De arme vrouw veegt haar hele huis schoon en zoekt alles af tot ze het muntstuk gevonden heeft. En als ze het dan eindelijk gevonden heeft, is ze zo blij dat ze haar vriendinnen uitnodigt om dit met haar mee te vieren [Lucas 15:8-10].


Dat het de Vader echt om alle verloren schapen van het huis Israëls gaat, geen enkele uitgezonderd, wordt bevestigd in de gelijkenis die Jeshua vertelt van de herder, van wie één van zijn honderd schapen in de bergen is afgedwaald. De herder laat de negenennegentig andere schapen achter om het verdwaalde schaap te gaan zoeken. En als hij het vindt, tilt hij het op zijn schouders en is hij méér verheugd over dat ene teruggevonden schaap, dan over de negenennegentig andere, die niet afgedwaald waren [Mattheüs 18:10-14].


Het is overduidelijk dat de herder uit de gelijkenis het beeld is van God, de Vader, want bij monde van Zijn profeten belooft Hij:


Ezechiël 34:11-13 – Ik zal zelf naar Mijn schapen omzien en zelf voor ze zorgen. Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal Ik naar Mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken. Ik zal ze uit alle volken terughalen en uit alle landen bijeenbrengen, Ik zal ze naar hun eigen land laten terugkeren.


Jeremia 23:3 – Wat er nog van de schapen over is, zal Ik bijeenbrengen uit alle landen waarheen Ik ze verjaagd heb. Ik breng ze terug naar hun weide, ze zullen vruchtbaar zijn en in aantal toenemen.


Mysterie


God zond Zijn Zoon naar de wereld om ‘de verloren schapen van het huis van Israël’ te zoeken en te redden [Mattheüs 15:24]. Maar bij Zijn eerste komst lieten ze zich nog niet allemaal tot de Vader terugbrengen [Johannes 12:37-41]. Het was daarvoor kennelijk nog niet de tijd. Het leidde er echter wel toe dat de heidenvolken van Gods redding mochten horen, zo leert Paulus [Romeinen 11:11].


Maar was dat alles niet een mysterie dat helemaal in Gods heilsplan paste [Deuteronomium 29:4, NBG; Jesaja 6:9-10, 29:10, 42:19; een-goddelijk-mysterie]?


Jesaja 49:6 [HSV] – Hij zei: Het is te gering dat U voor Mij een Knecht zou zijn om op te richten de stammen van ​Jacob en om hen die van Israël gespaard werden, terug te brengen. Ik heb U ook gegeven tot een Licht voor de heidenvolken, om Mijn heil te zijn tot aan het einde der aarde.


Geen achterblijvers


Negentien eeuwen lang verborg God Zijn gelaat voor Zijn volk [Jesaja 54:8], leek Hij enkel nog begaan met de heidenvolken. Maar die tijd zit erop. Voor Israël is nú de tijd van genade gekomen [Psalm 102:14; Jesaja 40:11].


Micha 2:12Ik zal je bijeenbrengen, ​Jacob, je in je geheel bijeenbrengen. Ik zal verzamelen wat er van Israël over is, Ik zal het verzamelen. Ik zal ze samenbrengen als schapen en ​geiten binnen de omheining, als een kudde in de wei; het zal daar gonzen van de mensen.


Ezechiël 39:28Ze zullen beseffen dat Ik, de HEER, hun God ben: Ik heb hen over de hele wereld in ​ballingschap​ gestuurd en Ik breng hen ook weer naar hun eigen land terug; Ik zal niemand achterlaten.


Zie het als een groot voorrecht om als wachter de Vader elke dag te herinneren aan Zijn beloften van herstel voor Sion, om Hem aan te moedigen dat alles in onze dagen tot stand te brengen [Jesaja 26:9, 62:6-7; Habakuk 3:2], om Zijn volk te troosten door het bekend te maken dat zijn slavendienst voorbij is en zijn schuld is voldaan [Jesaja 40:1-2], om van de vervulling van Gods beloften een (oog)getuige te zijn, en om met groeiend verlangen uit te zien naar Jeshua’s spoedige wederkomst, wanneer Hij Zijn ​engelen​ zal uitzenden om alle uitverkorenen die nog in de diaspora leven, naar Sion terug te brengen [Mattheüs 24:31].


Bas van Twist, februari 2022 (laatste bewerking)

2.237 weergaven2 opmerkingen
bottom of page