Micha 7:18-19 – Wie is een God als U, die schuld vergeeft en aan zonde voorbijgaat? U blijft niet woedend op wie er van Uw volk nog over zijn; liever toont U hun Uw trouw. Opnieuw zult U zich over ons ontfermen en al onze zonden tenietdoen. Onze zonden werpt U in de diepten van de zee.
Onverwachte verwijzingen
De meesten van ons zijn ongetwijfeld bekend met de hoofdstukken 12 en 14 van Zacharia, waarin de profeet spreekt over de spectaculaire gebeurtenissen op de laatste dag van de wereldtijden, zoals over de grote strijd die de HEER van de hemelse machten ensceneert om voorgoed af te rekenen met Zijn tegenstanders, over de Olijfberg die middendoor splijt, over de wonderbaarlijke redding van Gods volk, dat in dat dal zijn toevlucht zoekt en over het wegnemen van de gedeeltelijke bedekking die op het volk van Jacob ligt.
Maar hoofdstuk 13 is voor velen minder bekend. Het is ook een moeilijk hoofdstuk, zeker als je je enkel baseert op de Nederlandse Bijbelvertalingen. Maar bij nader onderzoek blijkt dit hoofdstuk onverwachte verwijzingen naar Gods majestueuze reddingsplan te bevatten. Verwijzingen die in de meeste uitgaven helaas zijn weg vertaald. En daarom leek het me goed om dit hoofdstuk eens nader te bestuderen en hierna vers voor vers te bespreken.
Hoofdstuk 13 gaat verder waar het vorige hoofdstuk eindigt, namelijk bij het wonder dat de heilige Geest aanricht in het hart van het Joodse volk op de laatste dag.
Zacharia 12:10 [NBV/EV] – Het huis van David en de inwoners van Jeruzalem zal Ik vervullen met een geest van mededogen en inkeer. Zij zullen opzien naar die zij doorstoken hebben en om Hem weeklagen als bij de rouw om een enig kind; hun verdriet zal zo bitter zijn als het verdriet om een eerstgeborene.
Het volk zal op die dag een levensveranderende ontmoeting hebben met zijn langverwachte Messías. Op die dag zal het volk ontdekken wie Hij werkelijk is, namelijk Jeshua, de Zoon van God, de koning van Israël en de redder van de wereld [Johannes 1:49; 1 Johannes 3:2, 4:14].
Bron van levend water
Zacharia 13:1 – Op die dag zal er een bron ontspringen waarin de nakomelingen van David en de inwoners van Jeruzalem hun zonde en onreinheid kunnen afwassen.
Om het volk gereed te maken voor de belangrijke taken dat het heeft in het Koninkrijk, zal het volk zich moeten reinigen. En zoals Ananias Paulus na zijn ontmoeting met Jeshua aanmoedigde, zo zullen degenen die Jeshua al wel kenden, tegen hun volksgenoten die Hem nog niet kenden zeggen: ‘Wat aarzel je nog? Sta op, laat je dopen en je zonden wegwassen, terwijl je Zijn naam aanroept’ [Handelingen 22:16].
De belofte die Jeremia het volk eeuwen geleden mocht doen, zal dan eindelijk worden vervuld.
Jeremia 31:34– Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: ‘Leer de HEER kennen,’ want iedereen, van groot tot klein, kent Mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.
Alles wat tussen God en Zijn volk in stond, alles wat hen verhinderde Hem te gehoorzamen, zal Jeshua wegvagen uit het land, zodat er niet meer aan wordt gedacht, niet meer naar wordt terug verlangd.
Zacharia 13:2 [NBV/EV] – Als die tijd aanbreekt – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal Ik alle afgoden uit het land laten verdwijnen; hun namen zullen niet meer worden genoemd. Ik zal ook de valse profeten uitbannen, en met hen de geest van onreinheid die het land bezoedelt.
Er zal geen onreinheid in het land meer zijn, alles wat het land bezoedelde zal verdwenen en vergeten zijn en ook zullen er geen zelfbenoemde profeten of geestelijk leiders meer zijn die níet juist over God spreken.
Zacharia 13:3-4 [NBV/EV] – Wanneer er dan nog iemand een valse profetie uitspreekt, zullen zijn eigen vader en moeder, die hem hebben voortgebracht, tegen hem zeggen: ‘Jij kunt niet blijven leven, wanneer je leugens spreekt in de Naam van de HEER.’ Ze zullen hem doorsteken, zijn eigen vader en moeder, die hem zelf hebben voortgebracht, om dat profeteren van hem. Dan zullen ze niet meer voor hun visioenen durven uitkomen, die valse profeten. Ze zullen de profetenmantel niet meer aantrekken om de mensen te bedriegen.
Er zullen geen zelfbenoemde profeten meer zijn in het land die misleidende dromen profeteren en het volk met leugens en aanmatigende praatjes misleiden en beweren dat het de HEER is die zo spreekt [Jeremia 23:30-31]. Degenen die niet juist spraken over God zullen zich schamen en Hem om vergeving smeken. En als er dan toch nog iemand zou zijn die in Gods Naam leugens verkondigt, dan zullen zijn vader en moeder hem ‘doorsteken’.
Wij kennen dit woord eigenlijk alleen in de betekenis van doorboren, doorsnijden, maar in het Hebreeuws heeft het werkwoord דָּקַר (dakàr), dat hier in de letterlijke betekenis van ‘doorsteken’ wordt vertaald, ook de figuurlijke betekenis van bespotten, beschimpen.
In Zacharia 12:10 komen we het woord ook tegen: ‘Zij zullen opzien naar die zij doorstoken hebben’.
Het ‘doorsteken’ in dit vers ziet in de eerste plaats op de spijkers die de handen van Jeshua doorboorden, maar daarnaast ziet het ‘doorsteken’ op de spot die de omstanders met Hem dreven.
Om te dienen
In de NBV lezen we vervolgens in de verzen 5 en 6: ‘Ze zullen zeggen: ‘Ik ben helemaal geen profeet; al van jongs af aan bewerk ik als slaaf de grond.’ En wanneer zo iemand gevraagd wordt: ‘Hoe kom je dan aan die striemen op je rug?’, dan zal hij antwoorden: ‘Die heb ik opgelopen in het huis van mijn meesters.’’
De NBV-vertalers veronderstellen blijkbaar – en ze staan daarin bepaald niet alleen – dat het in deze verzen nog steeds gaat om de valse profeet uit de verzen 3 en 4, die zich, uit schaamte voor zijn leugens, voordoet als een slaaf die het land bewerkt. Maar de vertalers slaan hier de plank mis. Ik neem daarom opnieuw de vrijheid om mijn eigen vertaling (EV) te gebruiken bij de bespreking van deze verzen.
Zacharia 13:5 [EV] – Maar Hij zal zeggen: ‘Ik ben geen valse profeet, Ik ben de Man die de aarde dient, Ik ben (daarvoor) als mens geroepen van jongs af aan.’
Hier is namelijk de Messías aan het woord en niet een valse profeet. In Jesaja 49:5 maakt Hij zich met vergelijkbare woorden bekend: ‘Toen sprak de HEER, die Mij al in de moederschoot gevormd heeft tot Zijn Dienaar (…)’.
In tegenstelling tot de valse profeten spreekt Jeshua wél juist over God. Maar Hij is dan ook de van God gezonden Messías, die als mens naar de wereld is gekomen om te dienen [Mattheüs 20:28], om de wereld met de Vader te verzoenen.
Johannes 3:16-17 – Want God had de wereld zo lief dat Hij Zijn Enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft Zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door Hem te redden.
De mens had gezondigd en God had hem verbannen uit Zijn paradijs.
Genesis 3:17-23 – ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die Ik je had verboden. Vervloekt is de aardbodem om wat jij hebt gedaan (…)’ Daarom stuurde Hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewerken, waaruit hij was genomen.
Paulus leert ons dat door één mens de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde de dood, en dat zo de dood voor ieder mens is gekomen, want ieder mens heeft gezondigd. Maar in Jeshua zijn we levend voor God, omdat we door Jeshua als rechtvaardigen zijn aangenomen [Romeinen 5:12, 6:11, 8:10]. En voor dat doel heeft de Vader de Zoon als mens geroepen.
1 Timotheüs 2:5-6 [NBV/EV] – Want er is maar één God, en maar één bemiddelaar tussen God en mensen: de mens Messías Jeshua, die zichzelf gegeven heeft als losgeld voor allen, als het getuigenis voor de vastgestelde tijd.
En dan lezen we in hoofdstuk 13 kort iets over de ontmoeting die er plaatsvindt tussen het volk van Jacob en zijn Messías op die grote dag.
Slagplekken
Zacharia 13:6 [EV] – En men zal Hem vragen: ‘Wat betekenen die slagplekken in het midden van Uw handen?’ Dan zal Hij zeggen: ‘Dat Ik ben geslagen in het huis van Mijn vrienden.’
Net als in Zacharia 12:10 en Psalm 22:17 wordt in dit vers gerefereerd aan de kruisdood van de Messías, door te wijzen op de met spijkers doorboorde plekken in Zijn handen. Is het in Zacharia 12 en Psalm 22 de Messías zelf die ernaar verwijst, in Zacharia 13 zijn het Zijn volksgenoten die Hem vragen hoe Hij daaraan komt. Liefdevol zal Jeshua hen dan vertellen over Gods majestueuze heilsplan, over de weg die Hij moest gaan om dat plan te volbrengen [Filippenzen 2:7-8 NBG]. Vol van berouw en in ontzag voor hun Heer zullen ze dan Zijn woorden in hun hart sluiten en die overdenken:
Jesaja 53:5-6 – Om onze zonden werd Hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd Hij getuchtigd, Zijn striemen brachten ons genezing. Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op Hem neerkomen.
Zoals Hij Zijn discipelen al leerde, zo zal Hij het volk ook voorhouden dat er geen grotere liefde is dan je leven te geven voor je vrienden [Johannes 15:13-14]. Jeshua zelf heeft dat volbracht aan het kruishout. En straks bij Zijn wederkomst zal het volk van Jacob dat ten volle begrijpen, want dan zal de Vader de gedeeltelijke verharding die Hij op een deel van Zijn volk had gelegd wegnemen [Romeinen 11:25].
In vers 6 geeft Jeshua aan dat Zijn kruisiging plaatsvond in het huis van Zijn vrienden. De Zijnen, die Hem eerder afwezen [Johannes 1:11], noemt Hij hier dus Zijn vrienden, want ook voor degenen die Hem eerder afwezen heeft Hij Zijn leven gegeven [Johannes 15:13-14; Jesaja 45:25; Jeremia 33:8; Micha 7:18-19].
Als het volk van Jacob werkelijk begrijpt wat die littekens in Zijn handen betekenen, dan zal de liefde voorgoed van twee kanten komen. Dan zullen degenen die Jeshua eerder afwezen, diep voor Hem buigen en zal in hen Zijn grootheid en die van de Vader zichtbaar worden.
De Herder geslagen, de kudde verstoord
Maar voor het zo ver is, moesten zowel het volk als de Messías eerst nog onnoemelijk veel lijden. Dat lezen we in de volgende verzen.
Zacharia 13:7 [EV] – Ontwaak, o zwaard, tegen Mijn Herder, tegen de Machtige die Mijn Verwante is, spreekt de HEER van de legermachten: Dood de Herder zodat de schapen verstrooid zullen worden. Maar Ik zal Mijn hand (beschermend) uitstrekken naar de zwakken van de kudde.
Toen Jeshua na de seidermaaltijd met de discipelen onderweg was naar de Olijfberg, naar de plaats waar Hij zich gevangen zou laten nemen, herinnerde Hij hen aan deze profetie bij monde van Zacharia.
Mattheüs 26:31 – Onderweg zei Jeshua tegen hen: ‘Jullie zullen Mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: ‘Ik zal de Herder doden, en de schapen van Zijn kudde zullen uiteengedreven worden.’
En hoewel de leerlingen, met Petrus voorop, stellig verklaarden Hem nooit in de steek te laten, gebeurde precies wat Zacharia had voorzegd, want toen de Romeinse soldaten Jeshua gevangen namen, lieten ze Hem allemaal in de steek en vluchtten ze weg [Mattheüs 26:56].
Maar deze profetie zag verder dan wat erop die bewuste Pesachavond gebeurde. Niet alleen de discipelen werden uiteengedreven, maar uiteindelijk zou heel Gods volk uiteen worden gedreven. Vanaf het jaar 70 werd het Joodse volk immers verjaagd uit zijn land, werd het verstrooid over alle volken en landen. Maar aan Gods woede zou een einde komen [Micha 7:18]. God zou zich weer ontfermen over Zijn volk en het vrijkopen uit alle landen waarheen hij het verdreven had [Jesaja 54:8; Jeremia 30:3; Ezechiël 11:17].
Ezechiël 34:12 – Zoals een herder naar zijn kudde op zoek gaat als zijn dieren verstrooid zijn geraakt, zo zal Ik naar Mijn schapen op zoek gaan en ze redden, uit alle plaatsen waarheen ze zijn verdreven op een dag van dreigende, donkere wolken.
Maar wat een verschrikkelijke tijd ging daar eerst nog aan vooraf, voordat de Vader een keer bracht in hun lot, voordat Hij opstond om Zich over hen te ontfermen. Daarover profeteerde Zacharia ook.
Een tijd van enorme verschrikkingen
Zacharia 13:8 [NBV/EV] – Het zal gebeuren – spreekt de HEER – dat in heel het land twee derden zullen worden uitgeroeid en omkomen; slechts een derde zal worden gespaard.
Uit meerdere historische bronnen weten we dat tussen 66 en 135, de periode van de Joodse opstanden tegen de Romeinen, circa één derde van de Joodse bevolking in het land is omgekomen door het zwaard. Een vergelijkbaar aantal werd krijgsgevangen genomen of als slaaf verkocht, terwijl nog eens één derde van de bevolking door de Romeinen werd gedeporteerd en uiteindelijk verstrooid onder alle volken. En overal waar ze kwamen werden ze opgejaagd, leefden ze in angst en leidden ze een kwijnend bestaan [Ezechiël 5:12]. De straf die God bij monde van Mozes had voorzegd wanneer het volk Hem ongehoorzaam zou worden was keiharde werkelijkheid geworden [Deuteronomium 28:63-66].
Ook Jeshua voorzegde dat die straf voltrokken zou worden, dat alles wat geschreven stond in vervulling zou gaan [Lucas 21:20-22]. Het maakte Hem diep bedroefd, omdat Hij als geen ander wist welke rampen het volk zouden overkomen; dat het een tijd van enorme verschrikkingen zou zijn, zoals er nooit eerder was geweest en er ook nooit meer zou komen [Lucas 19:41-44; Daniël 12:1]. En amper vier decennia later brak voor het volk van Jacob die vreselijke tijd aan.
Het Hebreeuwse woord פֶּה (peh) kan zowel met ‘derde’ (enkelvoud) als ‘derden’ (meervoud) vertaald worden. Verder kan het Hebreeuwse woord ארץ (erèts) zowel vertaald worden met ‘land’ als met ‘aarde’. Ik denk dat we dichterbij de werkelijkheid zitten als we פֶּה (peh) vertalen met ‘derden’ (meervoud), want tot tweemaal toe werd één derde van het Joodse volk uitgeroeid, namelijk aan het begin van die verschrikkelijke tijd, tijdens de Joodse opstanden, en aan het einde daarvan, tijdens de Shoah, de systematische genocide op zes miljoen Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Bijna tweeduizend jaar lang beleefde het Joodse volk de hel op aarde, beproefde God Zijn volk in de smeltoven van de ellende [Jesaja 48:10].
Wij kunnen ons geen voorstelling maken van de ellende en de rampspoed die het Joodse volk in de afgelopen negentien eeuwen heeft meegemaakt. Geen enkel ander volk ter wereld heeft zoveel onrecht en onschuldig lijden gekend als het Joodse volk [Psalm 59:2-6, 44:12-23]. Moest Israël plaatsvervangend lijden voor de heidenvolken? Moest het Joodse volk soms aanvullen wat nog aan het lijden van de Messias ontbrak [Kolossenzen 1:24]? Het zijn vragen waarover je niet uitgedacht raakt.
Voor Israël is de gedwongen diaspora overigens ook een tijd van verootmoediging, zo leert de Bijbel [Deuteronomium 4:29; Jeremia 29:13].
Ezechiël 6:9 – Degenen die ontkomen, zullen aan Mij denken wanneer ze wonen bij de volken waar ze in gevangenschap naartoe worden gevoerd. Ze zullen zich herinneren hoe diep ze Mij krenkten toen hun overspelig hart Mij verliet en hun ogen naar hun afgoden lonkten. Dan zullen ze van zichzelf walgen omdat ze zich zo gruwelijk hebben misdragen, en beseffen dat Ik, de HEER, niet zonder reden heb gezegd dat Ik hun deze rampspoed zou aandoen.
Israëls lot gekeerd
Wij kunnen niet achter de hemelse schermen kijken, maar één ding staat vast: na de Tweede Wereldoorlog is God opgestaan om Zich over Sion te ontfermen [Psalm 102:14]. Voor ‘één tijd, een dubbele tijd en een halve tijd’was het Joodse volk overgeleverd aan de wereldmachten [Daniël 7:25], maar daaraan is een einde gekomen, toen God na de Shoah een keer bracht in hun lot [Amos 9:14; Sefanja 3:20]. Vanaf dat moment kan ‘de macht van het heilige volk niet langer verbrijzeld’ worden, zo lezen we in Daniël 12:7, want sindsdien waakt God met eigen ogen over Zijn volk [Zacharia 9:8]. En daarvan mogen wij, als wachters, dagelijks getuigen.
Jesaja 52:8 – Hoor! Je wachters verheffen hun stem, samen barsten ze uit in gejuich, want ze zien het met eigen ogen: de HEER keert terug naar Sion.
De tijd van de enorme verschrikkingen zit erop voor Israël. En dat is niet totdat er weer een nieuwe grote verdrukking voor hen komt, maar voorgoed! Het volk keert terug, eerst naar zijn land, dan naar zijn God. Eerst is er het aardse herstel, dan het geestelijke herstel [Ezechiël 37:14; 1 Korintiërs 15:46].
En zo zien we vanaf mei 1948 langzaam maar zeker dat hersteld wordt wat gebroken was, dat samengevoegd wordt wat verdeeld was, dat opbloeit wat wegkwijnde, dat herbouwd wordt wat vernield was, dat terugkeren wie verdreven waren, dat verhoogd worden wie vernederd werden, dat teruggevonden worden wie zoekgeraakt waren, en dat gered worden wie verloren waren [Jeremia 30:18; Ezechiël 36:33; Joël 2:19; Zacharia 8:12].
Amos 9:14-15 – Ik zal het lot van Mijn volk Israël ten goede keren. Zij zullen hun verwoeste steden herbouwen en erin wonen, ze zullen wijngaarden planten en de wijn ervan drinken, ze zullen tuinen aanleggen en de vruchten ervan eten. Ik zal hen terugplanten in hun grond, en zij zullen niet meer worden weggerukt uit het land dat ik hun heb gegeven – zegt de HEER, jullie God.
Vanaf de muren van Jeruzalem heb je een schitterend uitzicht op dit zichtbare, tastbare en levende bewijs van Gods trouw aan Zijn volk [Jeremia 32:41; Amos 9:15].
Zacharia 13:9 – Dat deel zal Ik louteren in het vuur: Ik zal hen smelten als zilver en zuiveren als goud. Zij zullen Mijn Naam aanroepen en Ik zal antwoorden. Ik zal zeggen: ‘Dit is Mijn volk,’ en zij zullen zeggen: ‘De HEER is onze God’.
Dat deel dat de smeltoven van de ellende heeft overleeft, is het Joodse volk in onze dagen. En straks, als Jeshua terugkomt, zal dat deel worden gelouterd en zal het met de rest van Jacobs nageslacht belijden: ‘De HEER is onze God!’ [Johannes 6:39-40; Jesaja 26:19, GNB].
Bas van Twist, mei 2022
Comments