Nog steeds is er bij veel gelovigen maar weinig bekend over ‘de dag van de Heer’ en over ‘het Koninkrijk van God’. Ik vind dat ergens onbegrijpelijk, vooral omdat de Bijbel daar aanhoudend naar verwijst. Daarom waag ik het in deze (bewerkte) studie (nog) wat dieper in te gaan op een aantal aspecten van deze twee begrippen, die eens te meer duidelijk maken hoe groot en goed de Vader is. Dankbaar voor de inzichten die Hij door Zijn Geest heeft gegeven [Job 32:8], reik ik je de vrucht van mijn inspanningen aan, mede om deze te toetsen aan Zijn Woord.
Tijd van verdrukking
Voor een beter begrip van dit alles moeten we terug naar het jaar 70 AD, toen de Romeinse bezetters op meedogenloze wijze het Joodse verzet in het land neersloegen. Ruim een derde van de bevolking in Judea werd door de Romeinen gedood. Nog eens een derde vluchtte de grens over om zijn leven veilig te stellen. De rest werd gevangen genomen, als slaaf verkocht of stierf van de honger [Ezechiël 5:12].
Jeruzalem werd in de as gelegd en op 9 av 3830 (2 augustus 70) ging ook de Tempel in vlammen op. Geen enkele steen bleef op de andere, zoals de profeten en ook Jeshua hadden voorzegd [Jeremia 26:18; Mattheüs 24:2; Lucas 21:20-22].
Voor het Joodse volk brak ‘een tijd van enorme verschrikkingen’ aan [Mattheüs 24:21; Marcus 13:19]. Het land werd een woestenij en zou gedurende negentien eeuwen worden bezet door tientallen vreemde mogendheden. Zelfs nog vóór het volk ook maar één stap in het Beloofde Land had gezet, had God dit al bij monde van Mozes voorzegd [Deuteronomium 28:63-66].
Maar God beloofde tegelijk dat Hij Zijn verbond met hen nooit zou verbreken:
Deuteronomium 30:1-5 – (…) en wanneer u ten slotte, door de HEER, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, (…) naar de HEER, uw God, terugkeert en Hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen (…), dan zal de HEER, uw God, in uw lot een keer brengen: Hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen (…). Hij zal u terugbrengen naar het land dat uw voorouders ooit bezaten en het u weer in bezit geven.
En halverwege de vorige eeuw kwam er een einde aan die ‘tijd van verdrukking’ [Daniël 12:1], toen een rest van het volk, dat de Shoah had overleefd en naar het land van zijn voorouders was teruggekeerd, op 5 ijar 5708 (14 mei 1948) de Joodse staat Israël uitriep, exact drie jaar en zeven dagen na de capitulatie van nazi-Duitsland. Het bracht de vervulling van de beloften van terugkeer en herstel in een stroomversnelling.
In de Bijbel is drie het getal van de opstanding en zeven het getal van de volheid. Het is dus alsof God duidelijk wilde maken dat de wedergeboorte van Israël precies plaatsvond op de dag die Hij daarvoor had bepaald, die ene dag waarover Jesaja mocht profeteren:
Jesaja 66:8 – Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Kan een land in één dag worden gebaard, kan een volk in één keer worden geboren?
Geen tweede keer
Anders dan nogal wat gelovigen menen, zal Israël niet nóg een keer Zijn land uitgejaagd worden en in ballingschap gestuurd worden. Nee, het Joodse volk heeft een tweeduizend jaar durende benauwdheid achter de rug. Het was een rampzalige periode, die uiteindelijk werd afgesloten met de onwaarschijnlijke verschrikkingen van de Holocaust [www.wachters.nu/post/geen-tweede-keer].
Maar in mei 1945 trok God als het ware een dikke streep onder het onnoemelijke lijden van Zijn volk, stond Hij op om zich over Sion te ontfermen [Psalm 102:14]. En drie jaar later plantte God hen – zichtbaar voor alle volken – voorgoed terug in hun grond.
Amos 9:15 – Ik zal hen terugplanten in hun grond, en zij zullen niet meer worden weggerukt uit het land dat Ik hun heb gegeven – zegt de HEER, jullie God.
De Eeuwige zette Zijn volk en Zijn land weer op de (wereld)kaart. En wij zijn de laatste generatie die mag zien op welke wonderbaarlijke wijze God alles aan het gereed maken is voor Zijn Koninkrijk [Psalm 102:19]. Want wat wij vandaag mogen zien, zijn de voorbereidingen op de wederkomst van Jeshua en het aanbreken van Gods Koninkrijk. En de Vader wil dat wij, net als Johannes, een weg banen voor Zijn volk om Zijn Koninkrijk binnen te gaan [Johannes 1:23].
Jesaja 62:10-11 – Ga door de poorten, ga erdoorheen, maak de weg vrij voor het volk. Ruim baan! Effen de weg en verwijder de stenen, steek het vaandel op voor de volken. De HEER laat overal horen, tot aan de einden der aarde: ‘Verkondig aan vrouwe Sion: ‘Je redder komt! Zijn loon heeft Hij bij zich, Zijn beloning gaat voor Hem uit.’
Gods wraak over de volken
Als Jeshua terugkomt, heeft Hij Zijn loon – dat in onze dagen zijn schaduw vooruit werpt – bij zich. Door de Zoon, aan wie alle macht is gegeven, zowel in de hemel als op aarde [Mattheüs 28:18], zal de HEER Zijn dienaren Zijn macht tonen en Zijn vijanden Zijn verbolgenheid [Jesaja 66:14]. Bij monde van Jesaja voorzegt God dat Hij zal afrekenen:
Jesaja 24:21-22 [NBV/EV] – (…) in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde. Ze zullen worden bijeengedreven, gevangen in een kuil, opgesloten in een kerker. En na lange tijd zullen zij hun straf ontvangen.
En wat Jesaja voorzegde, zag Johannes in een visioen:
Openbaring 20:1-2 – Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren (…).
Maar Johannes zag nog meer:
Openbaring 20:4 [NBV/EV] – Ook zag ik tronen, en aan hen die erop zaten werd recht gedaan. Het zijn de zielen van hen die overweldigd werden omdat ze van Jeshua hadden getuigd en over God hadden gesproken; (…) zij waren tot leven gekomen en heersten duizend jaar lang samen met de Messías.
Het is op grond van deze teksten dat, als we het hebben over het Koninkrijk van God, vaak ook gesproken wordt over het ‘Duizendjarig rijk’. Het gaat dus bij het Koninkrijk van God, het Koninkrijk der hemelen en het Duizendjarig rijk steeds om hetzelfde Koninkrijk, dat aanvangt bij de wederkomst van Jeshua. Het Koninkrijk zelf komt hierna nog uitgebreid aan bod.
Hoewel de dag van de Heer veelal gezien wordt als één dag waarop God wraak neemt op Zijn vijanden en dé dag dat Hij Zijn Koninkrijk vestigt, meen ik op grond van de verschillende kenmerken die de Bijbel noemt van die dag, dat het bij de dag van de Heer letterlijk gaat om ‘één dag als duizend jaar’, namelijk om dezelfde periode als die van Jeshua’s koningschap, dus van het Duizendjarig rijk [2 Petrus 3:8; 1 Korintiërs 15:27-28; www.wachters.nu/post/één-dag-als-duizend-jaar].
Aan het einde van het Duizendjarig rijk zal Satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, zo vertelt Johannes. Van de gelegenheid gebruikmakend, zal hij dan de volken weten te misleiden en hen opnieuw bijeen weten te brengen voor een vernietigingsoorlog tegen Jeruzalem, in een allerlaatste poging Gods plannen te doorkruisen. Maar ook dan zal Satans poging hopeloos stranden, want met vuur uit de hemel zal zijn enorme legermacht worden verteerd, zo wordt voorzegd. En zoals Jesaja en Johannes al profeteerden, zullen Satan en zijn engelen dan na lange tijd, na duizend jaar, hun straf ontvangen: ze zullen in ‘de poel van vuur en zwavel’ worden gegooid [Openbaring 20:7-10]. Maar dit speelt zich dus allemaal af ná het Duizendjarig rijk.
Niet alleen met de hemelse vorsten zal God afrekenen, ook de machtigen en de rijken van deze wereld zal Hij vergelden voor hun daden, want ze hebben hun volken onderdrukt en hun macht en rijkdom misbruikt en zich in dienst gesteld van ‘de heerser van deze wereld’ [Mattheüs 20:25; Johannes 14:30; Openbaring 17].
Maar ook de heidenvolken zelf zullen worden getroffen door Gods wraak, woedend als Hij is vanwege het onrecht en het lijden dat ze Zijn volk in ballingschap hebben aangedaan.
Zacharia 1:15 – (…) ziedend van woede ben Ik op de zelfgenoegzame volken. Ik had Mijn toorn immers al weer laten varen, maar zij hebben Mijn volk steeds harder aangepakt.
En daarom zal God ‘een dag van wraak’ laten aanbreken voor de volken, ‘een jaar van vergelding’ [Jesaja 34:8]. Daarover laat Hij geen enkel misverstand bestaan.
Joël 4:21 – Zou Ik die bloedschuld niet wreken? O zeker zal Ik die wreken! Want de HEER woont op de Sion.
Gog en zijn bondgenoten
Als we de voorzeggingen aandachtig lezen, weten we dat die dag van wraak, waarover de profeten het hebben, niet meer ver weg kán zijn. In Ezechiël lezen we namelijk dat, aan het einde van de wereldtijden, Gog, de machtige koning van Mesech en Tubal, met zijn troepen en zijn vele bondgenoten:
Ezechiël 38:8 [NBV/EV] – (…) bevel zal krijgen om op te trekken tegen het land dat zich nog maar net van de oorlog heeft hersteld, tegen het volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël (…).
De naam Gog betekent zoveel als ‘hoogste-klasse’. Gog staat dan ook symbool voor de wereldmachten die samenspannen tegen Israël en daarmee tegen de God van Israël. Dat de groten der aarde die plannen altijd al hebben gehad, blijkt wel uit de woorden van Asaf:
Psalm 83:3-5 – Uw vijanden roeren zich, trots heffen Uw haters het hoofd. Tegen Uw volk smeden zij een complot, ze spannen tegen Uw lieveling samen, en zeggen: ‘Kom, wij verdelgen dit volk, Israëls naam zal nooit meer worden genoemd.’
Als we de profetie van Ezechiël over het offensief van Gog goed op ons in laten werken, dan wordt duidelijk dat wij aan de vooravond staan van wat hier voorzegd wordt [www.wachters.nu/post/als-het-tumult-losbarst].
Het militaire offensief van Gog, zijn troepen en zijn vele bondgenoten om het grondgebied van Israël te veroveren, Jeruzalem in te nemen en de vele rijkdommen van het land te roven en te plunderen [Ezechiël 38:4-9], zal voor de HEER de aanleiding zijn om Zijn oordeel over Israëls vijanden te voltrekken. Zodra zij het land van Israël aanvallen, zal Gods woede oplaaien, zo voorzegt Ezechiël.
De profeet Joël voorzegt het met deze woorden:
Joël 4:1-3 – In dezelfde tijd dat Ik het lot van Juda en Jeruzalem ten goede keer, zal Ik alle heidenvolken bijeenbrengen en wegvoeren naar de Vallei van Josafat om daar een oordeel over hen te vellen. Want zij hebben Mijn volk Israël, Mijn eigendom, onder vreemde volken verstrooid, ze hebben Mijn land verdeeld en om Mijn volk het lot geworpen.
Vallei van Josafat
De Vallei van Josafat is waarschijnlijk geen aardrijkskundige aanduiding. Er is namelijk geen Vallei van Josafat bekend nabij Jeruzalem of elders in het land van Israël. De Vallei van Josafat lijkt dan ook meer symbool te staan voor het oordeel van God over de heidenvolken. Josafat betekent dan ook veelzeggend ‘de-HEER-houdt-gericht’.
Het oordeel zelf wordt door Joël beeldend beschreven:
Joël 4:12-13 – Laat de volken aantreden, laat ze optrekken naar de Vallei van Josafat; daar zal Ik Mijn oordeel over hen vellen. Sla de sikkel erin, het is tijd om te oogsten. Kom de wijnpers treden, de persbak is vol, de kuipen lopen over, zó talrijk zijn hun misdaden.
Dat Joël niet op een specifieke geografische vallei doelt, lijkt bevestigd te worden in het volgende vers, waar de vallei ‘de vallei van het oordeel’ (NBV), ‘het dal van de dorswagen’ (NB en SV) of ‘het dal der beslissing’ (NBG) wordt genoemd.
Harmagedon
Toch vereenzelvigen velen de Vallei van Josafat met de berg van Megiddo, aan de zuidelijke rand van de Vlakte van Jizreël, omdat op de oordeelsdag alle koningen op aarde bijeengebracht zullen worden voor de strijd ‘op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet’ [Openbaring 16:16]. Voor ‘op de plaats’ kan echter ook gelezen worden ‘in de situatie’. En ik denk dat die vertaling juister is wanneer we wat dieper inzoomen op de naam Harmagedon.
Harmagedon is een Griekse transliteratie van het Hebreeuwse woord הר (har), dat ‘berg’ betekent, en van het Hebreeuwse werkwoord גדד (gadad), dat ‘afsnijden’ betekent. In figuurlijke zin wordt har ook gebruikt om iets aan te duiden dat machtig of verheven is. We komen dat onder meer tegen bij de profeten [Jesaja 2:2, 41:15; Micha 4:1]. Als de HEER over Babel een oordeel uitspreekt voor wat het Sion heeft aangedaan, moet Jeremia over Babel het volgende profeteren:
Jeremia 51:25 [NBV/GNB] – Babel, berg (har) die alles vernietigt, die heel de aarde verwoest (…) Ik maak een berg (har) as van je.
Net zomin als de Vallei van Josafat, wordt met Harmagedon dus gedoeld op een geografische locatie waar de afrekening op de grote dag zal plaatsvinden, maar verwijst die naam naar de situatie waarin de machtige vijanden van Israël, op de grote dag, zullen worden gebracht. Net als Babel zullen ze tot een berg as worden.
Iets dergelijks voorzeggen ook Jesaja en Maleachi:
Jesaja 41:12 – (…) De vijanden die jou bevochten zullen verdwijnen in het niets.
Maleachi 3:21 – (…) Op de dag die ik voorbereid, zullen zij niet meer zijn dan stof onder jullie voeten – zegt de HEER van de hemelse machten.
We weten dus niet waar het oordeel over Israëls vijanden zal worden voltrokken, maar uit de profetie van Ezechiël is op te maken dat het vermoedelijk niet in Jeruzalem is of in de andere steden. Ezechiël krijgt namelijk opdracht van de HEER om Gog het volgende aan te kondigen:
Ezechiël 39:4-5 – Op de bergen van Israël zul je sneuvelen, met al je troepen en je bondgenoten (…). Ook in het open veld zul je sneuvelen. Ik heb gesproken – spreekt God, de HEER.
Grote angst
Reken maar dat de internationale legermacht, die het Joodse land als een wolk dreigt te overdekken, het volk grote angst zal inboezemen. Het zal de aanleiding zijn om eensgezind, als één volk, hun hemelse Vader te zoeken. Als in de dagen van koning Josafat – naar wie ‘de vallei van het oordeel’ niet toevallig is vernoemd – zal het volk de HEER aanroepen:
2 Kronieken 20:12 – Wij zijn niet opgewassen tegen de grote legermacht die ons nu aanvalt. Wij weten niet wat we moeten doen, op U zijn onze ogen gevestigd.
Wie weet, zal er dan uit het volk een profeet opstaan, zoals Jachaziël in de dagen van Josafat, die het volk moed zal inspreken:
2 Kronieken 20:15-17 – (…) Jullie hoeven niet bang te zijn voor de grote legermacht die jullie bedreigt, want dit is niet jullie strijd, maar die van God (…) Jullie hoeven in deze strijd geen slag te leveren. Wacht rustig af, dan zullen jullie zien hoe de HEER, die jullie, Juda en Jeruzalem, bijstaat, voor jullie de overwinning behaalt. Jullie hoeven nergens bang voor te zijn.
Het teken aan de hemel
Wanneer de legertroepen van Gog klaarstaan om Israëls grenzen over te steken, zal het onverwacht overal op aarde donker worden. De sterren en de maan zullen geen licht meer geven en de zon zal verduisterd zijn als ze opkomt [Jesaja 13:10; Joël 2:10, 4:15; Mattheüs 24:29].
Maar dan ineens, terwijl de lichten aan het uitspansel zijn verduisterd [Amos 5:20], ‘zal aan de hemel het teken zichtbaar worden dat de komst van de Mensenzoon aankondigt’ [Mattheüs 24:30].
Wat voor teken aan de inktzwarte hemel kan dat zijn, dat de wederkomst van Jeshua aankondigt? Het Griekse woord σημεῖον (se-mì-on), dat hier met teken is vertaald, verwijst naar een bovennatuurlijke gebeurtenis die aanstaande is. Ik heb daar de afgelopen jaren verschillende ideeën over gehad, maar steeds meer raak ik ervan overtuigd dat het bij het teken gaat om de ster die de wijzen uit het Oosten bij de eerste komst van Jeshua hebben zien opgaan [www.wachters.nu/post/gods-openbaring-aan-de-hemel].
Mattheüs 2:2 – Ze vroegen: ‘Waar is de pasgeboren Koning van de Joden? Wij hebben namelijk Zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om Hem eer te bewijzen.’
Het is vast niet voor niets dat alleen de evangelist Mattheüs melding maakt van de ster die Jeshua’s eerste komst naar de wereld aankondigt en van het teken aan de hemel dat Zijn tweede komst aankondigt.
Er is overigens wel een duidelijk verschil tussen beide hemelse tijdingen. Want bij Jeshua’s eerste komst werd ‘Zijn ster’ slechts waargenomen door een handjevol astronomen, maar bij Zijn tweede komst zal het teken aan de hemel door ‘alle stammen op aarde’ gezien worden [Mattheüs 24:30]. De verschijningsvorm van de aankondiging reflecteert de dimensie van Zijn komst: zo bescheiden als Zijn eerste komst was in de wereld, zo groots en indrukwekkend zal Zijn tweede komst zijn [Jesaja 52:13-15].
Het teken aan de hemel dat Zijn tweede komst aankondigt, zou dus best wel eens ‘Zijn ster’ kunnen zijn, omdat die ster, als enige van alle sterren, uiteraard níet verduisterd zal zijn, maar als enige lichtbron aan de inktzwarte hemellucht zal schitteren, uitgerekend boven Jeruzalem, de plaats waar Jeshua zal terugkomen en tevens de stad die de HEER verkoos om Zijn Naam te laten wonen [2 Koningen 21:4].
Jesaja 60:2 – Duisternis bedekt de aarde en donkerte de naties, maar over jou schijnt de HEER – Zijn luister is boven jou zichtbaar.
Zijn verschijning
Terwijl de aarde bedekt is door een angstaanjagende diepe duisternis en iedereen druk aan het speculeren is over wat er met de hemellichamen aan de hand is en wat dat teken aan de hemel te betekenen heeft, klinkt plotsklaps, van het ene einde van de aarde tot het andere, het doordringende geluid van een ramshoorn en verschijnt daar, boven de Olijfberg, op de wolken des hemels, in gezelschap van Zijn engelen en bekleed met de stralende luister van Zijn Vader: Jeshua, de Messías, de Zoon van God [Daniël 7:13; Mattheüs 24:30].
Ongekende opgang
En terwijl het geluid van de sjofar weerklinkt, geeft Jeshua opdracht aan de ontelbare engelen die Hem omringen, om allen, die van Zijn volk nog buiten Israël wonen, te halen, zodat ook zij zijn waar Hij is [Psalm 106:5; Johannes 17:24]. Mattheüs beschrijft het zo:
Mattheüs 24:31 – Dan zal Hij Zijn engelen uitzenden, en onder luid bazuingeschal zullen zij Zijn uitverkorenen uit de vier windstreken bijeenbrengen, van het ene uiteinde van de hemelkoepel tot het andere.
Waar ze ook wonen – de engelen zullen Zijn uitverkorenen verzamelen en ze naar het land van hun voorouders brengen, zoals God vele malen had voorzegd:
Deuteronomium 30:4 – Zelfs al zijn sommigen verbannen naar het eind van de wereld, de HEER, uw God, zal u terughalen en weer bij elkaar brengen. Hij zal u terugbrengen naar het land dat uw voorouders ooit bezaten en het u weer in bezit geven. (…)
Wat een consternatie en wat een ongeloof zal dat overal ter wereld brengen, als het onheilspellende geluid van de ramshoorn weerklinkt en ondertussen, voor de ogen van de mensen, engelen verschijnen die, schijnbaar willekeurig, mensen meenemen, de lucht in.
Mattheüs 24:39-41 [EV] – Dan zullen er twee op het land zijn, de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten. Twee zullen met de molen aan het malen zijn, de één zal worden meegenomen, de andere achtergelaten.
Lucas 17:34 – (…) die nacht zullen er twee in één bed liggen: de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
De opstanding van de doden
Maar terwijl het geluid van de ramshoorn weerklinkt en de engelen Jeshua’s uitverkorenen halen, gebeurt er nog iets ongekends: het is namelijk het moment dat Jeshua de doden zal opwekken, zoals de Vader Hem dat heeft opgedragen. De God van Abraham, Isaak en Jacob is immers geen God van doden, maar van levenden [Mattheüs 22:32; Psalm 22:30].
Dat Jeshua van de Vader de opdracht had om op de laatste dag de doden op te wekken, heeft Hij de mensen heel duidelijk gemaakt:
Johannes 6:39-40 – Dit is de wil van Hem die Mij gezonden heeft: dat Ik niemand van wie Hij Mij gegeven heeft verloren laat gaan, maar dat Ik hen allen laat opstaan op de laatste dag. Dit wil Mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in Hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat Ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken.
Het is de wil van de Vader dat de Zoon iedereen, die de Vader Hem heeft gegeven, uit de dood zal opwekken. Maar wie zijn dat die de Vader aan de Zoon heeft gegeven? In de brief aan de Hebreeën lezen we daarover het volgende:
Hebreeën 2:13-17 – Zo zegt Hij ook: ‘Ik zal steeds op Hem vertrouwen,’ en verder: ‘Hier sta Ik met de kinderen die God Mij gegeven heeft.’ Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door Zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood. (…) Hij is begaan met het lot van de nakomelingen van Abraham. Daarom moest Hij in alles gelijk worden aan Zijn broeders en zusters; alleen dan zou Hij in aangelegenheden tussen God en Zijn volk een barmhartige en betrouwbare hogepriester zijn, die verzoening bewerkt voor hun zonden.
Met degenen die de Vader aan de Zoon gegeven heeft, worden in de eerste plaats dus bedoeld Jeshua’s broeders en zusters, zij die tot Zijn volk – het Joodse volk – behoren. Dat wordt bevestigd door Jesaja wanneer hij profeteert over de opstanding van de doden op de grote dag. In de vertaling van de GNB wordt dat heel mooi beschreven:
Jesaja 26:19 [GNB] – Maar wie U toebehoren, HEER, de doden van mijn volk, zullen leven, weer opstaan. Wie in de aarde ligt: Ontwaak en juich! Uw dauw, HEER, is een levenwekkende dauw, door Uw dauw geeft de aarde haar doden terug.
De honderdvierenveertigduizend
In het laatste Bijbelboek lezen we meermaals over de wonderlijke uitredding van Gods volk op de laatste dag. Dat het gaat om de redding van héél Gods volk, mogen we afleiden uit het symbolische aantal dienaren dat Gods zegel op hun voorhoofd krijgt: honderdvierenveertigduizend, twaalfduizend uit elke stam van Israël [Openbaring 7:3-8, 14:1-4].
Twaalf duidt in de Bijbel onder meer op een volledige vertegenwoordiging van het volk van Israël – denk bijvoorbeeld aan de twaalf stammen, de twaalf apostelen en de twaalf manden brood [Genesis 49:1-28; Mattheüs 10:1-5, 14:20]. Duizend staat voor Gods volmaaktheid. De honderdvierenveertigduizend – het product van twaalf maal twaalf maal duizend – representeert dan ook het gehele volk van Israël, ofwel alle generaties vanaf Jacob, zoals ook Paulus schrijft aan de gelovigen in Rome:
Romeinen 11:26-27 – Dán zal héél Israël worden gered, zoals ook geschreven staat: ‘De redder zal uit Sion komen, en wentelt dan de schuld af van Jacobs nageslacht. Dit is Mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.’
Een onafzienbare menigte
Dat Jeshua niemand van ‘Jacobs nageslacht’ verloren laat gaan, maar ieder van hen zal laten opstaan op de laatste dag, wordt niet alleen in symbolische getallen weergegeven. Johannes ziet hen namelijk ook als ‘een onafzienbare menigte, die niet te tellen is, uit alle landen en volken, van elke stam en taal’ [Openbaring 7:9]. In het wit gekleed – dat wil zeggen: door Jeshua vrijgekocht – staan ze voor de troon van God en voor het Lam.
De ‘onafzienbare menigte’ ziet op dezelfde groep als de honderdvierenveertigduizend, namelijk op heel het nageslacht van Jacob, op héél Israël. Van hen wordt allereerst gezegd dat ze ‘uit alle landen en volken, van elke stam en taal’ gekomen zijn. En belooft God niet tientallen malen dat Hij Zijn volk weer bijeen zal brengen uit alle landen en plaatsen, waarheen ze zijn verdreven?
Ezechiël 20:41 – (…) Ik zal jullie bij elkaar brengen vanuit de landen waarover jullie nu verstrooid zijn, en zo de volken laten zien dat Ik heilig ben.
Eén van de oudsten vertelt Johannes verder dat zij ‘uit de grote verschrikkingen gekomen zijn’ [Openbaring 7:14]. En leert de Bijbel niet dat voor Israël ‘een tijd van enorme verschrikkingen’ zou aanbreken [Mattheüs 24:21; Marcus 13:19; Daniël 12:1]?
Dat het bij deze ‘onafzienbare menigte’ werkelijk gaat om héél Israël, wordt verder bevestigd in de profetie van Ezechiël over het dal met de dorre beenderen [Ezechiël 37:1-14]. Ezechiël moet tegen die dorre beenderen profeteren dat ze tot leven komen:
Ezechiël 37:10-11 [NBV/EV] – Ik profeteerde zoals Hij mij gezegd had, en de lichamen werden met adem gevuld. Ze kwamen tot leven en gingen op hun voeten staan: een onafzienbare menigte. En Hij zei tegen mij: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis van Israël. (…)
Zoals het zaadje van de mosterdplant, de kleinste onder de tuinzaden, uitgroeit tot de grootste onder de tuingewassen [Mattheüs 13:31-32], zo zal Israël, de kleinste onder de naties, uitgroeien tot een machtig volk [Deuteronomium 7:7; Jesaja 60:22]. Ze zullen ontelbaar zijn als de sterren aan de hemel, als de zandkorrels aan de zee [Jeremia 33:22].
Ook de gelovigen uit de heidenen
Maar niet alleen de gestorvenen van het huis van Israël zullen uit de dood worden opgewekt, ook de doden uit de heidenvolken die de God van Abraham, Isaak en Jacob liefhadden, zullen opstaan en welkom geheten worden in Zijn Koninkrijk en in Zijn Tempel, want Zijn Huis zal een bedehuis heten voor alle volken [Jesaja 56:3-7].
Evenzo zullen de heidenen die in Jeshua geloofden en zijn gestorven uit de dood opstaan, want zij zijn eveneens door de Vader aan de Zoon gegeven. Dat zegt Jeshua zelf in Zijn gebed aan de seidermaaltijd, vlak voordat Hij zich gevangen laat nemen:
Johannes 17:20-24 – Ik bid niet alleen voor hen, maar voor allen die door hun verkondiging in Mij geloven. (…) Vader, U hebt hen aan Mij geschonken (…).
Een bijzondere groep: de kinderen
Een speciaal welkom in Gods Koninkrijk is er voor de kinderen. Dat maak ik op uit de woorden van Jeshua:
Lucas 18:16 [NBV/EV] – Maar Jeshua riep de kinderen bij zich en zei: ‘Laat ze bij Mij komen, houd ze niet tegen, want voor wie is zoals zij, is het Koninkrijk van God.
En als de discipelen Jeshua vragen wie de grootste is in het Koninkrijk van God, wijst Hij niet op een voorname koning, maar op een kind, dat nog in alles vertrouwt op zijn vader en moeder:
Mattheüs 18:1-6 – (…) ‘Ik verzeker jullie: als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het Koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan. Wie zichzelf vernedert en wordt als dit kind, die is de grootste in het Koninkrijk van de hemel. En wie in Mijn naam één zo’n kind bij zich opneemt, neemt Mij op.
Op grond van deze teksten ga ik ervan uit dat alle kinderen die zelf nog geen onderscheid kunnen maken, met een verheerlijkt lichaam het Koninkrijk van God mogen binnengaan. Niet één van hen zal dan ooit nog ziek zijn, honger hebben of gebukt gaan onder geweld, mishandeling of bedreiging. Ze zullen allemaal, zonder uitzondering, stralen als de zon [Mattheüs 13:43]. In het bijzonder die honderden miljoenen kinderen die nooit het levenslicht mochten zien.
De overige doden
In Openbaring lezen we dat de andere doden niet tot leven zullen komen voordat de duizend jaar voorbij zijn. Maar als de duizend jaar voorbij zijn, zullen ook zij opstaan en geoordeeld worden naar hun daden [Openbaring 20:5-15].
De levenden die Jeshua toebehoren
We gaan nog even terug naar het moment dat de doden worden opgewekt, want niet alleen zij krijgen een onvergankelijk lichaam, ook de levenden die de Messías toebehoren zullen daarmee worden bekleed. Zij hoeven niet eerst te sterven, zo leert Paulus, want als de ramshoorn het einde inluidt, zullen ook zij in een oogwenk veranderd worden en een verheerlijkt lichaam krijgen [1 Korintiërs 15:50-55].
En daarna zullen de doden en de levenden, die een verheerlijkt lichaam hebben gekregen, samen worden weggevoerd op de wolken, de Heer tegemoet [Johannes 14:3; 1 Thessalonicenzen 4:16-17], zoals in Bijbelse tijden de bruidegom feestelijk werd onthaald en begeleid naar het huis van zijn bruid [Mattheüs 25:1].
Over hoe dat allemaal zal zijn, vertelt Paulus verder niets. Maar één ding weten we wel: de gelovigen uit de heidenvolken, die naar Jeshua’s stem hebben geluisterd (en een verheerlijkt lichaam hebben gekregen) mogen zich op de grote dag voegen bij ‘Zijn uitverkorenen’, bij ‘het heilige volk’ [Jesaja 55:4-5, 62:12; Marcus 13:27; Lucas 18:7]. Joël profeteert immers dat:
Joël 3:5 [NBV/SV] – (…) ieder die de naam van de HEER aanroept ontkomen (zal): Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEER heeft beloofd; ieder die Hij roept zal worden gered.
En met ‘ieder die de naam van de HEER aanroept’ wordt ook gedoeld op de heidenen die in Hem geloven en zich niet hebben geschaamd voor Jeshua en Zijn woorden, zo benadrukt Paulus in zijn brief aan de gelovigen in Rome [Romeinen 10:11-13; Marcus 8:38].
Een vergankelijk lichaam
Maar hoe zit het dan met die miljarden mensen, die Jeshua op de wolken des hemels zien komen, maar níet in Hem geloven? Volgens Paulus houden zij hun vergankelijke lichaam, blijven zij in hun ‘aardse tent’, en zullen ze dus een keer sterven tijdens het Duizendjarig rijk [1 Korintiërs 15:50, 2 Korintiërs 5:1-4]. Maar veel hangt af van het oordeel dat Jeshua, aan het begin van Zijn koningschap, over hen zal vellen.
Israël: toetssteen voor de heidenen
Aan het einde van Zijn rede over de laatste dingen vertelt Jeshua de discipelen dat alle heidenvolken voor Hem zullen worden samengebracht en Hij ze van elkaar zal scheiden, zoals een herder de schapen van de bokken scheidt [Mattheüs 25:31-46].
Het Joodse volk is er niet bij, omdat het de maatstaf is waaraan de heidenen – als individuen, niet als collectief – worden getoetst: als iemand tijdens zijn leven recht heeft gedaan aan de minste van Zijn broeders en zusters – zo vertelt Jeshua – mag hij het Koninkrijk van God binnengaan, maar als iemand hen geen recht heeft gedaan, dan mag hij het Koninkrijk níet binnengaan.
Dat het bij Jeshua’s minste broeders en zusters in de eerste plaats gaat om degenen van Zijn volk die honger lijden, ziek zijn, misdeeld zijn, gevangen zitten of verbannen zijn, kunnen we afleiden uit Hebreeën 2:13-17, waar ‘Zijn broeders en zusters’ worden vereenzelvigd met ‘Zijn volk’ en met ‘de nakomelingen van Abraham’.
Maar tot Jeshua’s broeders en zusters behoren ook degenen die de wil van de Vader doen en daarmee in geestelijke zin tot Israël behoren. Toen iemand Jeshua vertelde dat Zijn moeder en Zijn broers buiten op Hem stonden te wachten, antwoordde Hij:
Marcus 3:33-35 – (…) ‘Wie zijn Mijn moeder en Mijn broers?’ Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn Mijn moeder en Mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is Mijn broer en zuster en moeder.’
De rechtvaardigen, die hulp boden aan Jeshua’s minste broeders en zusters toen zij hulp nodig hadden, worden gezegend door de Vader en mogen Zijn Koninkrijk binnengaan. Hoewel ze hun sterfelijke lichaam behouden, zullen ze aan den lijve de vele zegeningen ondervinden die het Koninkrijk hen biedt.
Zij die geen hulp boden aan Jeshua’s minste broeders en zusters zijn niet welkom in Gods Koninkrijk. Zij zullen hun verdiende straf ontvangen [Jesaja 57:16; Kom-niet-aan-de-hel].
Als de jaren van een boom
Hoewel het volk van Israël, als enige van alle volken, deel krijgt aan het Koninkrijk van God, heeft nog niet iedereen van het volk een verheerlijkt lichaam ontvangen. Ik neem aan dat degenen die uit de dood zijn opgewekt dat wel hebben ontvangen, maar niet al degenen die leven bij Jeshua’s wederkomst. Dat leid ik af uit wat Jesaja voorzegt over die tijd:
Jesaja 65:20-22 [NBV/EV] – Geen zuigeling zal daar meer zijn die slechts enkele dagen leeft, geen grijsaard die zijn jaren niet voltooit; want een kind zal pas sterven als honderdjarige (…) De jaren van Mijn volk zullen zijn als de jaren van een boom.
Degenen van Gods volk die nog geen onvergankelijk lichaam hebben gekregen, zullen dus wel oud worden, maar uiteindelijk sterven. Toch staat vast dat ook zij zijn gered, want ze hebben dan de Zoon gezien en zijn in Hem gaan geloven, omdat de Vader dat dan zelf in hen heeft bewerkt [Johannes 6:40; Jeremia 50:20].
Jeremia 31:33-34 – (…) Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal Ik hun God zijn en zij Mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden: “Leer de HEER kennen,” want iedereen, van groot tot klein, kent Mij dan al – spreekt de HEER. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.
Daarom zullen ook zij, die van het volk nog in hun ‘aardse tent’ wonen, het eeuwige leven ontvangen, maar pas na het Duizendjarig rijk.
Ieder naar zijn daden beloond
Wanneer Jeshua in Zijn majesteit wederkomt, ‘zal Hij iedereen naar zijn daden belonen’, zo lezen we meerdere keren in de Bijbel [Mattheüs 16:27; Openbaring 22:12; 1 Korintiërs 3:10-15]. Ik neem aan dat met ‘iedereen’ gedoeld wordt op zowel degenen die leven bij Jeshua’s wederkomst als op de doden die Hij heeft opgewekt. Het hebben van een onvergankelijk lichaam lijkt dus geen garantie te zijn op een voor iedereen gelijkwaardig bestaan in Gods Koninkrijk.
In Ezechiël komen we daar een sprekend voorbeeld van tegen met betrekking tot de dienst van de Levieten in de nieuwe Tempel:
Ezechiël 44:10-16 [NBV/HSV] – De Levieten die zich ver van Mij hebben gehouden toen Israël afdwaalde (…) moeten in Mijn heiligdom dienstdoen als poortwachters en tempeldienaren (…). Ze mogen niet in Mijn nabijheid komen om Mij als priester te dienen, ze mogen bij geen van Mijn heilige of allerheiligste voorwerpen komen (…). Maar de Levitische priesters (…) die zorg droegen voor Mijn heiligdom toen de Israëlieten zich van Mij afkeerden, mogen in Mijn nabijheid komen om Mij te dienen; (…). Ze mogen in Mijn heiligdom komen en dienstdoen bij Mijn tafel.
Verder lezen we dat de twaalf discipelen als beloning koninklijke macht zullen krijgen in Gods Koninkrijk:
Lucas 22:29-30 [EV] – Ik verleen jullie, zoals Mijn Vader Mij verleend heeft, koninklijke macht, zodat je in Mijn Koninkrijk zult eten en drinken aan Mijn tafel en zult zitten op een troon om over de twaalf stammen van Israël recht te spreken.
Alleen Israël compleet
Hiervoor zagen we dat van alle volken alleen Israël in zijn geheel aanwezig zal zijn in het Koninkrijk van God. Slechts het volk dat Hij omwille van Zijn majesteit heeft geschapen, gemaakt en gevormd [Jesaja 43:7] is dan vrijgekocht, zoals ook Jesaja profeteerde:
Jesaja 62:12 – Dán noemt men hen ‘Het heilige volk’, ‘Volk dat door de HEER is vrijgekocht’.
Jesaja 60:21 – Je volk telt enkel nog rechtvaardigen, zij zullen het land voorgoed bezitten. Zij zijn de eerste scheuten van wat Ik heb geplant, Ik heb hen gemaakt om Mijn luister te tonen.
Iets dergelijks horen we van Johannes over de honderdvierenveertigduizend, zij die symbool staan voor héél Israël. Johannes schrijft dat zij:
Openbaring 14:4 – (…) uit de mensheid zijn vrijgekocht om als de eerste opbrengst te worden aangeboden aan God en aan het Lam.
De voorzegging dat het huis van Israël als ‘de eerste opbrengst’ uit de mensheid is vrijgekocht, dat zij ‘de eerste scheuten’ zijn van wat de HEER heeft geplant om Zijn majesteit te tonen, impliceert dat er méér opbrengst zal volgen, dat er méér scheuten zullen opkomen. En dát zal ook gebeuren, maar ná het Duizendjarig rijk.
Openbaring 21:3 – Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, Hij zal bij hen wonen. Zij zullen Zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn.
Eerstgeboorterecht
Dat Israël als ‘de eerste opbrengst’ uit de mensheid zal worden vrijgekocht, als ‘de eerste scheuten’ is geplant, heeft alles te maken met het eerstgeboorterecht van Israël, Gods ‘eerstgeboren zoon’ [Exodus 4:22].
In Israël was de eerstgeboren zoon de eerst verantwoordelijke in familieaangelegenheden, zoals de materiële zorg voor de familie. Daar stond tegenover dat hij een dubbel deel uit de nalatenschap ontving. Maar daarnaast gingen de beloften en zegeningen van God op hem over [Deuteronomium 21:17]. De andere familieleden deelden dus in de zegeningen en beloften die God aan de eerstgeboren zoon gaf.
En dát beeld vinden we terug in de verhouding tussen Israël en de heidenvolken. God heeft zich met het volk Israël, Zijn eerstgeboren zoon, verbonden, om voor de andere volken, de andere gezinsleden, tot zegen te zijn. Dát is ook precies wat God aan Abram beloofde, toen Hij zei:
Genesis 12:3 [HSV] – (…) in jou zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden.
De Olijfberg
Ik ga nu weer terug naar het moment waarop Jeshua in Zijn hemelse majesteit verschijnt.
Als de ramshoorn heeft geklonken, de uitverkorenen bijeen zijn gebracht, de doden zijn opgewekt en de levenden een verheerlijkt lichaam hebben gekregen, zal Jeshua, nedergedaald uit de hemel, Zijn voeten planten op de Olijfberg [Zacharia 14:4], de plaats vanwaar Hij eerder naar de Vader ten hemel was gevaren.
Zijn aanraking zal een zware aardbeving veroorzaken, waardoor de berg in tweeën splijt, van boven naar beneden en van oost naar west. De beide helften zullen van elkaar af bewegen, de ene naar het noorden en de andere naar het zuiden, waardoor een enorm dal zal ontstaan. En uit vrees voor de enorme legermacht die hen bedreigt, zullen de Jeruzalemmers wegvluchten, het dal in tussen die twee bergketens die zullen reiken tot aan Asel, een vallei ten zuiden van Jeruzalem [Zacharia 14:5]. Asel betekent veelzeggend ‘God-heeft-voorbehouden’.
Is het niet typerend dat juist onder de Olijfberg een breuk loopt in de aardkorst? Volgens Israëlische geologen, die jarenlang onderzoek hebben gedaan naar deze breuklijn, is het niet de vraag óf maar wannéér Israël getroffen gaat worden door een zware aardbeving, zoals die er ook was in de tijd van koning Uzzia.
God heeft dus al bij de schepping van de wereld een schuilplaats bereid voor Zijn volk, diep verborgen onder de grond, en die pas zichtbaar wordt wanneer een zware aardbeving de Olijfberg in tweeën splijt, op de dag dat God Zijn volk in veiligheid brengt en Hij zal afrekenen met Israëls vijanden.
Zoals God destijds de Rode Zee deed splijten en een doorgang maakte voor Zijn volk op de vlucht voor het grote leger van de farao, zo zal God de Olijfberg splijten om een schuilplaats te maken voor de Jeruzalemmers op de vlucht voor de immense troepenmacht van Gog.
Micha 7:15 – Als in de dagen van zijn bevrijding uit Egypte laat Ik dit volk wonderbaarlijke daden zien.
Terwijl de Jeruzalemmers het dal in vluchten om een veilig onderkomen te zoeken, zal de HEER ook waken over het volk van Juda. Hij zal hen op een wijze, die niemand verwacht, de overwinning schenken op zijn vijanden. En dát zal de Judeeërs doen beseffen dat de HEER, de Machtige van Jacob, ook hún redder en beschermer is [Jesaja 60:16]:
Zacharia 12:5 – Onze kracht ligt bij de inwoners van Jeruzalem, dankzij de HEER van de hemelse machten, hun God.
Het zal hét moment zijn waarop het benauwde Israël zal inzien dat alleen de HEER over hen waakt, dat alleen Hij een toevlucht voor hen is en hen bescherming biedt [Psalm 56:10, 91; Jesaja 34:8; Joël 4:16; Obadja 1:17].
Zacharia 12:9 – Op die dag zal Ik alles in het werk stellen om de heidenvolken uit te roeien die Jeruzalem belagen.
Ogen geopend
Het zal tevens hét moment zijn dat de HEER de ogen van Zijn volk opent voor Zijn Gezalfde. Hij zal de verharding wegnemen, die Hij op een deel van Zijn volk had gelegd [Lucas 19:41-42; Johannes 12:39-41; Romeinen 11:25]. En dan zullen ze allemaal inzien dat Hij, Jeshua, het was die om hun zonden werd doorboord, om hun wandaden werd gebroken en voor hun welzijn werd getuchtigd [Jesaja 53:5].
Zacharia 12:10 [EV] – (…) Zij zullen opzien naar die zij doorstoken hebben en om Hem weeklagen als bij de rouw om een enig kind; hun verdriet zal zo bitter zijn als het verdriet om een eerstgeborene.
Maar vóór de grote dag voorbij is, zullen hun tranen van verdriet en berouw veranderen in vreugdetranen.
Het uur dat God de ogen opent van Zijn volk, is niet alleen het uur dat Hij hen bevrijdt van hun zonden, maar hen ook bevrijdt van hun vijanden, van allen die hen haten [Mattheüs 1:21; Lucas 1:71]. Met David zal het volk eensgezind belijden:
Psalm 56:10 – In het uur dat ik U aanroep wijken mijn vijanden, want dit weet ik: God staat mij terzijde.
De afrekening
Als Jeshua Zijn volk en allen die Hem toebehoren in veiligheid heeft gebracht, zal de HEER zo’n paniek laten uitbreken onder de legermachten van Gog en zijn bondgenoten, dat ze onderling slaags raken [Zacharia 14:13; Ezechiël 38:21]. Daarnaast zal Hij de legers treffen met een afgrijselijke plaag, erger dan de tien plagen van Egypte tezamen:
Zacharia 14:12 [NBV/EV] – (…) terwijl ze nog levend rondlopen, zal Hij hun vlees laten wegteren van hun botten, hun ogen laten verdwijnen in hun kassen en hun tong laten wegsmelten in hun mond.
Het is de dag waarop God laat zien dat er met Hem niet te spotten valt.
Maar niet alleen de internationale troepenmacht zal Gods woede voelen, nee, heel de aarde zal getroffen worden door Gods toorn [Sefanja 1:14-18]. Steden zullen door een aardbeving worden verwoest. Kustlanden zullen te maken krijgen met allesvernietigende tsunami’s. Uit de donkere wolken zal het hagelstenen, zwavel en vuur regenen, terwijl de verduisterde hemellucht wordt opgelicht door bliksemschichten en de dreigende stilte wordt doorbroken door groot geraas en donderslagen [Openbaring 16:18]. Het zal de mensen op aarde onmachtig maken van angst voor wat er met de wereld gaat gebeuren. Ze zullen rondlopen als blinden [Lucas 21:26].
Johannes schrijft over de grote dag van Gods toorn:
Openbaring 6:15-17 – Koningen, machthebbers, legeraanvoerders, rijken, aanzienlijken, slaven en vrije mensen, iedereen trachtte zich te verbergen in grotten en tussen de rotsen in de bergen. Ze riepen de bergen en de rotsen toe: ‘Val op ons neer! Verberg ons voor het oog van Hem die op de troon zit en voor de toorn van het Lam! Want nu is de grote dag van Hun toorn aangebroken, en wie kan die doorstaan?’
En ook David – aan wie God beloofde dat zijn koningshuis eeuwig zou voortbestaan en zijn troon nooit zou wankelen [2 Samuel 7:16] – voorzag dat dit eens werkelijkheid zou worden:
Psalm 110:5-6 [NBV/EV] – De Heer aan Uw rechterhand verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij spreekt recht onder de heidenvolken, vult het slagveld met dode lichamen en verplettert het hoofd over vele landen.
Reken maar dat er door al dat natuurgeweld nóg meer paniek zal uitbreken en chaos zal ontstaan onder de legertroepen, die pochten:
Psalm 83:13 – (…) ‘Wij bezetten het land waar God Zijn woning heeft’
Maar ze zullen door de Almachtige worden weggevaagd:
Jesaja 34:2 – Hun wacht de vernietiging, Hij heeft hen voor de slacht bestemd.
De legers van Gog en zijn bondgenoten, die kwamen om het land van Israël te veroveren, Jeruzalem in te nemen en alle rijkdommen van het land te roven en te plunderen, zullen volledig vernietigd worden en in Israël hun graf vinden [Ezechiël 38:18-22; Joël 4:9-16; Zacharia 14:4-5; Openbaring 19:11-21]. Ze zullen worden begraven in het Dal der Passanten, ten oosten van de Dode Zee, dat vanaf dan ‘Dal van Gogs legioenen’ zal worden genoemd. De Israëlieten zullen hen begraven om het land te reinigen, en daar zullen ze zeven maanden over doen. En hoe ongevoelig dat misschien ook klinkt, dát zal Israël tot eer strekken [Ezechiël 39:11-12].
Het is het oordeel van God over de zelfgenoegzame heidenvolken, die Zijn volk steeds harder hadden aangepakt. Geen volk uitgezonderd. Want niet één volk nam het in al die eeuwen op voor Zijn veelgeplaagde volk. In een profetische terugblik, bij monde van Jesaja, horen we hoe dit de Zoon – aan wie de Vader het oordeel geheel heeft toevertrouwd [Johannes 5:22] – mishaagt:
Jesaja 63:3-6 [NBV/EV] – De perskuip heb Ik alleen getreden, uit de volken was daar niemand bij. Ik trad hen in Mijn woede, vertrapte hen in Mijn toorn. Hun bloed bespatte Mijn kleding, al Mijn kleren werden besmeurd. Want de dag van wraak over hen – het jaar van Mijn verlosten – was gekomen. Ik keek rond, maar er was niemand die hielp. Ik was verbijsterd dat niemand Mij te hulp kwam. Op eigen kracht bracht Ik redding, door Mijn woede gesterkt. Ik heb de volken in Mijn woede vertrapt, met Mijn toorn heb Ik hen dronken gevoerd. Hun bloed liet Ik op aarde neervloeien.
Als we op ons in laten werken, welk scenario God in petto heeft voor alle volken die zich tegen Hem en Zijn volk hebben gekeerd, dan rest weinig meer dan, vol ontzag voor Zijn grootheid, in te stemmen met de woorden van de profeet Habakuk:
Habakuk 3:16 [NBV/NBG] – Ik hoorde dit alles en ik beefde vanbinnen, ik vernam het en mijn lippen trilden. Mijn botten werden aangevreten, ik stond te trillen op mijn benen; toch zal ik rustig afwachten de dag der benauwdheid, wanneer die aanbreken zal.
Het Koninkrijk van God
Maar dan, als God heeft afgerekend met allen die zich in de hemel en op de aarde tegen Hem hadden gekeerd, zal eindelijk de Messiaanse rustdag aanbreken. Dan zal de Vader het Koninkrijk der hemelen grondvesten, het Duizendjarig rijk [Jesaja 2:2-3, 25:6-8; Daniël 2:44, 7:18, 27; Openbaring 20:4-6], en zal Hij alles aan het gezag van de Zoon onderwerpen en zal Israël tot zijn bestemming komen.
Aan het begin van het Duizendjarig rijk zal eerst nog heel veel werk verricht moeten worden. Vele handen zullen uit de mouwen gestoken moeten worden om de ravage van de oordeelsdag op te ruimen. Ik stel me zo voor dat vanuit Israël duizenden deskundigen van allerlei disciplines worden uitgezonden om overal ter wereld leiding te gaan geven aan de wederopbouw. Maar met Gods hulp en zegen zal het Duizendjarig rijk in alle opzichten spoedig zichtbaar worden: eerst in Jeruzalem, dan in Judea en Samaria en daarna in de rest van de wereld, want Jeshua’s Koningschap omvat de hele aarde [Zacharia 14:9].
In Jeruzalem zal, als één van de eerste dingen, de Tempel worden herbouwd. Deze Tempel zal mooier zijn dan welk gebouw ter wereld dan ook, want daar zal immers de luisterrijke verschijning van de HEER wonen [Haggai 2:9; Ezechiël 43:4-7]. En daarom zal het oogverblindende Jeruzalem dag en nacht verlicht zijn door Gods majesteit [Jesaja 60:19-20].
Jesaja 65:18 – Er zal alleen maar blijdschap zijn en groot gejuich om wat Ik schep. Ik herschep Jeruzalem in een jubelende stad en schenk haar bevolking vreugde.
Als de bouw gereed is, zal in de Tempel een bron ontspringen, waarvan het levend water tot een grote rivier zal worden en Jeruzalem tot een ongekend weldadige stad zal maken [Ezechiël 47:1-12]. Want overal waar de rivier stroomt komt leven, zodat in de vele beken, rivieren en waterpartijen die de stad rijk zal zijn, ontelbare exotische vissen en watervogels zullen zwemmen.
Ezechiël 47:12 – Aan de oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen, waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken; elke maand zullen ze vrucht dragen. Het water stroomt immers uit het Heiligdom. De vruchten zullen eetbaar zijn en de bladeren geneeskrachtig.
De rivier zal het land van Israël veranderen in een waterrijk en vruchtbaar gebied. Gortdroge vlaktes zullen tot een waterplas worden en zelfs het droogste woestijngebied zal bloeien [Ezechiël 36:30; Joël 4:18].
Jesaja 35:1-2 – De woestijn zal zich verheugen, de dorre vlakte vrolijk zijn, de wildernis zal jubelen en bloeien, welig bloeien als een lelie, jubelen en juichen van vreugde.
Uiteindelijk zal de rivier uitmonden in de Dode Zee, waardoor het zoute water van de Dode Zee zoet zal worden en er net zo veel soorten vis in zullen zwemmen als in de Middellandse Zee. Overal langs het water zullen vissers bezig zijn om hun rijke vangsten binnen te halen en hun netten te drogen [Ezechiël 47:9-10].
Op het land rondom de Sion zal de HEER de regen op gezette tijden doen neerdalen [Ezechiël 34:26-27], zodat het vee volop te eten en te drinken heeft en vruchtbaar zal zijn en wol en melk in overvloed zal geven, en zodat de akkers, de wijn- en de olijfgaarden steeds opnieuw een rijke opbrengst zullen geven, de dorsvloeren vol zullen liggen met graan en de perskuipen zullen overlopen van wijn en olie [Joël 2:24]. Zonder winterstop zal er gezaaid en geoogst worden [Amos 9:13; Johannes 4:30].
Jesaja 27:6 – De tijd zal komen dat Jacob zal wortelen, dat Israël zal uitbotten en bloeien. En de vruchten van zijn oogst zullen de hele aardbodem bedekken.
Vol vreugde zullen de mensen er ’s morgen op uittrekken en ’s avonds zullen ze weer in vrede huiswaarts keren [Jesaja 55:12]. Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen, wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten. Ze zullen zelf genieten van het werk van hun handen [Jesaja 65:21-22]. En ondertussen vallen de schatten van de zee hen toe, valt de rijkdom van vreemde volken hen in de schoot [Jesaja 60:5].
In heel Israël – dat dan de grootte heeft die God vierduizend jaar geleden aan Abram beloofde [Genesis 15:18; Ezechiël 47:15-20] – zullen volop groenblijvende, vruchtdragende bomen en planten langs de rivieren groeien. In de bossen en op de weilanden zullen verschillende soorten dieren met elkaar spelen. Niet langer zal het ene dier het andere dier verslinden: vleeseters zullen planteneters worden [Jesaja 11:6-9].
Koning Jeshua
Het gezag en de autoriteit die de Vader aan de Zoon heeft gegeven, zal niet alleen in Israël worden erkend, maar overal op aarde, omdat Jeshua als Koning een wijs beleid zal voeren [Jeremia 23:6; Micha 5:3].
Jesaja 11:2 – De geest van de HEER zal op Hem rusten: een geest van wijsheid en inzicht, een geest van kracht en verstandig beleid, een geest van kennis en ontzag voor de HEER.
Jeshua’s wijsheid en inzicht en Zijn allesomvattende kennis zal iedereen met ontzag vervullen. Overal vandaan zullen (voormalige) staatshoofden, regeringsleiders en aanzienlijken naar Jeruzalem komen om Hem te eren. En ze zullen uit hun land vele rijkdommen meenemen [Jesaja 60:11].
Psalm 72:11 [HSV] – Ja, alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen Hem dienen.
Jesaja 42:4 [HSV] – De kustlanden zullen uitzien naar Zijn onderricht.
Koning Jeshua zal de volken met een ijzeren herdersstaf hoeden [Openbaring 12:5, 19:15]. Vol vuur zal Hij het recht handhaven [Jesaja 42:4]. Zijn heerschappij zal overal vrede en rust brengen, nergens zal er meer angst, onderdrukking, vervolging of verdriet zijn [Jesaja 14:7].
Buiten Israël
Ook in de andere landen zullen de infrastructuur, de steden, de bossen, de akkers en de weilanden hersteld of opnieuw aangelegd worden en zal alles voortdurend verfraaid, verbeterd en uitgebreid worden.
Tot ver buiten Israëls grenzen, tot in de verste uithoeken van de wereld, zal het Koninkrijk van God zich uitstrekken. Het zal de gehele aarde omvatten en het zal zichtbaar zijn in alle facetten van het leven en in alle geledingen van de maatschappij [Daniël 7:14].
Gaandeweg zullen de verschillende samenlevingen een structuur krijgen die past binnen Gods Koninkrijk, waar Zijn recht en gerechtigheid zullen heersen en waar Jeshua zichtbaar is in de mensen.
De regeringszetels van de machtigen der aarde spelen in het Duizendjarig rijk geen (zelfstandige) rol van betekenis meer. Het centrum van de macht zetelt dan namelijk in Jeruzalem. Vanuit Sion zal zowel de wetgevende, de uitvoerende als de rechtelijke macht komen, waaraan alle volken zich zullen onderwerpen. Vanaf de Sion zal Gods onderricht klinken en vanuit het schitterende Jeruzalem zullen Zijn wetten worden uitgevaardigd [Jesaja 2:3, 33:22]. Jeruzalem zal in werkelijk alle opzichten hét centrum van de wereld zijn.
Uit alle landen en steden van de wereld zullen mensen op weg gaan naar Jeruzalem om de HEER van de hemelse machten eer te bewijzen, om Zijn gunst af te smeken en om met eigen ogen het wonderschone Jeruzalem te zien, dat gelijk zal zijn aan de Tuin van Eden [Ezechiël 36:30-36; Zacharia 8:20-23]. Iedereen die Jeruzalem bezoekt zal huiveren van ontzag als ze zien hoeveel geluk en voorspoed de HEER Jeruzalem heeft geschonken en hoe rijk Hij Zijn volk heeft gezegend [Jeremia 33:9; Jesaja 61:9].
Ook de overlevenden van de volken die Jeruzalem belaagden zullen jaarlijks naar de stad komen om de HEER van de hemelse machten te vereren en het Loofhuttenfeest mee te vieren [Zacharia 14:16]. Ja, met gebogen hoofd zullen ze komen, al die vijanden van voorheen [Jesaja 60:14]. Dán zal werkelijkheid worden wat God bij monde van de profeet Sefanja beloofde:
Sefanja 3:19-20 [EV] – En hen die in de hele wereld werden veracht zal Ik met eer en roem overladen. (…) Voorzeker, je zult met eer en roem overladen worden door alle heidenvolken op aarde.
Als een Joodse man de grenzen van Israël overgaat en een ander land bezoekt, dan zal hij daar met open armen worden ontvangen. De haat en minachting die hem vroeger ten deel vielen, zullen voorgoed tot het verleden behoren, want iedereen zal weten dat hij tot het heilige volk behoort, in wiens midden de heerlijkheid van de Almachtige woont, wiens Zoon op de troon zit en vanwaar, voor iedereen, het geluk, de voorspoed en de zegen komt. Zacharia voorzag dat, toen hij profeteerde:
Zacharia 8:23 – (…) Als die tijd is gekomen, zullen tien mannen uit volken met verschillende talen een Joodse man bij de slip van zijn mantel grijpen met de woorden: ‘Wij willen ons bij u aansluiten, want we hebben gehoord dat God bij u is.’
Herinneren
Als wachters op de muren van Jeruzalem herinneren we onze hemelse Vader elke dag aan Zijn beloften van herstel [Jesaja 62:6-7]. Deze beloften passen immers in Gods reddingsplan voor Zijn land en volk, maar beogen uiteindelijk de verlossing van de gehele mensheid. Israël werd immers uitverkoren en geroepen om het heil te brengen aan de heidenvolken. Het Joodse volk werd Gods dienstknecht, uit wie de Redder voor alle volken zou voortkomen, is voortgekomen en zal wederkomen [Jesaja 49:6; Handelingen 1:11, 13:23].
En Jeshua verzekerde ons dat, wanneer de Mensenzoon in Zijn majesteit zal zetelen op Zijn troon, de tijd aanbreekt dat alles vernieuwd zal worden, dat alles zal worden hersteld [Mattheüs 19:28; Handelingen 3:21].
Als we de Vader herinneren aan Zijn beloften, laten we dan, net als de profeten, Hem tegelijk ook aansporen om Zijn herstelplan met spoed te volvoeren in onze dagen:
Daniël 9:19 – Wacht niet langer en grijp in, mijn God, ook omwille van Uzelf, want Uw naam is verbonden aan Uw stad (Jeruzalem) en aan Uw volk (Israël).
Habakuk 3:2 – Breng het in deze tijd tot stand, maak het in deze tijd bekend, maar toon Uw mededogen als het tumult losbarst.
Dát is het uitzien wat Petrus bedoelde [2 Petrus 3:12], en waarop Jeshua doelde toen Hij ons leerde bidden:
Mattheüs 6:11 – Laat Uw Koninkrijk komen!
Alleen door Gods volmaakte ingrijpen kan er schoon schip worden gemaakt met onze zwaar vervuilde, zondige wereld, en kan er recht worden gedaan aan Zijn geliefde volk dat ‘dag na dag (…) werd gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht’ [Psalm 44:23].
Als Jeshua wederkomt, zal het weer worden zoals de Vader het bedoelde, toen Hij door en voor Zijn geliefde Zoon alles schiep [Kolossenzen 1:16].
Bas van Twist, augustus 2023
Dank je wel Bas. Ik ben blij met een wegwijzer in deze Bijbel boodschappen. Ik weet zelf niet waar te beginnen. Ik weet het staat er niet voor niets. Ik bid om een openbaring in de dingen van deze tijd. En nu geeft God antwoord door deze uitleg.
Slalom, Hanneke van de Kamp.