top of page

LAAT UW KONINKRIJK KOMEN! [1]

Bijgewerkt op: 18 okt. 2021

Dit is deel 1 van de bewerking van de spreekbeurt, gehouden op de Wachtersdag op 6 februari 2016. Deel 2 en 3 volgen de komende weken.


Dag des HEREN

Het is toch wel opmerkelijk hoe weinig erbij de meeste gelovigen – wachters niet uitgezonderd – bekend is over de dag des HEREN en over het Koninkrijk van God; twee begrippen die niet los gezien kunnen worden van elkaar. Op zich is dat vreemd, want Jeshua spreekt voortdurend over het Koninkrijk van God en over het belang om daarbinnen te gaan:

Lucas 16:16 – De Wet en de Profeten gaan tot aan Johannes: sindsdien wordt het Koninkrijk van God verkondigd, en iedereen wordt met klem genodigd binnen te komen.

Laten we daarom eens kijken wat de Bijbel ons leert over het Koninkrijk van God en over de dag des HEREN. Nederig maar onbevangen neem ik daarbij de vrijheid om binnen de lijntjes van Gods ‘schetsontwerp’ hier en daar wat vakjes in te kleuren. Ik realiseer me daarbij tegelijkertijd dat Gods Meesterplan en Zijn majesteit ons menselijke bevattingsvermogen verre te boven gaan. Om het met de woorden van Paulus te zeggen:

1 Korintiërs 13:12 – Nu kijken we nog in een wazige spiegel, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.

Geen tweede keer!

Voor een goed begrip van dit alles, moeten terug in de tijd. Terug naar het jaar 70 toen het Joodse volk door de Romeinse bezetters uit zijn land werd verdreven. Voor het Joodse volk brak een verschrikkelijke tijd aan. Jeruzalem werd in de as gelegd. Ook de Tempel ging in vlammen op; er bleef geen enkele steen op de andere (Mattheüs 24:2). Ruim een derde van de Joodse bevolking in Judea werd door de Romeinse soldaten afgeslacht en nog eens een derde moest vluchten voor zijn leven. De overigen werden krijgsgevangen gemaakt door de Romeinen of als slaven verkocht. De Joodse diaspora was een feit geworden. Het land werd een woestenij en werd gedurende negentien eeuwen bezet door vreemde overheersers, zoals God, bij monde van Mozes en de andere profeten, had voorzegd wanneer het volk niet meer naar Hem zou luisteren.

Maar God beloofde óók – zelfs nog vóór ze ook maar één stap in het Beloofde Land hadden gezet – dat Hij Zijn verbond met hen nooit zou verbreken:

Deuteronomium 30:1-5 – (…) en wanneer u ten slotte, door de HEER, uw God, uiteengejaagd en verstrooid onder alle volken, (…) naar de HEER, uw God, terugkeert en Hem weer met hart en ziel gaat gehoorzamen (…) dan zal de HEER, uw God, in uw lot een keer brengen: Hij zal zich over u ontfermen en u, na u eerst verstrooid te hebben, weer uit al die landen bijeenbrengen (…) Hij zal u terugbrengen naar het land dat uw voorouders ooit bezaten en het u weer in bezit geven.

En halverwege de vorige eeuw gebeurde dat Godswonder dat de vervulling van deze belofte in een stroomversnelling bracht: een rest van het volk, dat de Shoah had overleefd en naar het aloude Vaderland was teruggekeerd, riep op 14 mei 1948 de Joodse staat Israël uit, exact drie jaar en zeven dagen nadat nazi-Duitsland zich had overgegeven. In de Bijbel is ‘drie’ het getal van de opstanding en ‘zeven’ het getal dat ziet op een kwalitatieve volheid. Het is dus alsof God duidelijk wilde maken dat de wedergeboorte van Israël precies plaatsvond op de dag die Hij daarvoor had bepaald, die ene dag waarover Jesaja mocht profeteren:

Jesaja 66:8 – Wie heeft ooit zoiets gehoord? Wie heeft ooit zoiets gezien? Kan een land in één dag worden gebaard, kan een volk in één keer worden geboren?

Het visioen van de dorre doodsbeenderen werd realiteit (Ezechiël 37:7-14).

En sinds 6 juni 1967 is Jeruzalem weer herenigd en in Joodse handen. Toch duurde het nog dertien jaar, tot 30 juli 1980, voor de Knesset Jeruzalem uitriep tot de eeuwige en ondeelbare hoofdstad van Israël. Iets dat God drieduizend jaar eerder trouwens ook al had gedaan, toen Hij zei:

2 Kronieken 6:5-6Nooit, vanaf de dag dat Ik Mijn volk uit Egypte heb weggeleid, heb Ik één van de steden van Israëls stammen uitgekozen om er een Tempel te laten bouwen waar Mijn Naam zou wonen. En nooit heb Ik iemand aangewezen om als vorst over Mijn volk Israël te regeren. Maar nu heb Ik Jeruzalem uitgekozen als woning voor Mijn Naam, en David om Mijn volk Israël te regeren.

Maar als Jeruzalem weer in Joodse handen terug is, betekent dat dan ook niet dat de tijd van de heidenen voorbij is? Jeshua voorzegde immers dat:

Lucas 21:24 – (…) Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen, tot de tijd van de heidenen voorbij is.

In Nahum lezen we dat God op een gegeven moment zal ingrijpen en de plannen van Israëls vijanden definitief zal verijdelen, zodat ze Juda niet nog eens kunnen vertrappen:

Nahum 1:9 (HSV) – Geen tweede keer zal de benauwdheid opkomen.

Dus aan Israëls grote verdrukking komt definitief een einde, zo belooft God bij monde van Nahum. Dát is trouwens ook wat Hosea profeteert:

Hosea 6:2 – Hij redt ons na twee dagen van de dood, de derde dag doet Hij ons opstaan: in Zijn nabijheid zullen wij leven.

Van Mozes en Petrus weten we dat voor God één dag is als duizend jaar en duizend jaar als één dag (Psalm 90:4; 2 Petrus 3:8). Het is duidelijk dat Hosea hieraan refereert en duizend jaar voorstelt als één dag. God belooft Zijn volk dus, bij monde van zijn profeten, dat er na twee dagen, na tweemaal duizend jaar, voorgoed een einde zal komen aan Israëls benauwdheid, en dat er een derde dag, een nieuw millennium, zal komen waarop God bij Zijn volk zal wonen.

Anders dan veruit de meeste theologen menen, zal Israël dus niet nóg een keer Zijn land uitgejaagd worden en in ballingschap gestuurd worden. Nee, het Joodse volk heeft een tweeduizend jaar durende benauwdheid achter de rug. Het was een rampzalige periode van vervolging, minachting en lijden, die uiteindelijk werd afgesloten met de onwaarschijnlijke verschrikkingen van de Holocaust, de zwartste bladzijde uit de geschiedenis van de mensheid.

Maar in mei 1945 trok God als het ware een dikke streep onder het onnoemelijke lijden van Zijn volk; stond Hij op om zich over Sion te ontfermen (Psalm 102:14). En drie jaar later plantte God hen terug in hun grond om daaruit nooit meer te worden weggerukt (Amos 9:15). De Eeuwige zette Zijn volk en Zijn land weer op de (wereld)kaart. En wij zijn de generatie aan het einde uit Psalm 102:19, die mag zien op welke wonderbaarlijke wijze God alles aan het gereed maken is voor Zijn Koninkrijk. Want wat wij vandaag mogen zien is de introductie op het komende Rijk van God. En in dat licht moeten we ook de oproep van Jesaja lezen:

Jesaja 62:10-11 – Ga door de poorten, ga erdoorheen, maak de weg vrij voor het volk. Ruim baan! Effen de weg en verwijder de stenen, steek het vaandel op voor de volken. De HEER laat overal horen, tot aan de einden der aarde: ‘Verkondig aan vrouwe Sion: “Je redder komt! Zijn loon heeft Hij bij zich, Zijn beloning gaat voor Hem uit.”‘

Dát is wat we nú zien: Zijn beloning die vóór Hem uit gaat. Voor Israël is het een zegen: zichtbaar in de terugkeer van het Joodse volk naar Eretz-Israël en het herstel van het land in vele opzichten. Maar voor de volken, die zeiden: “Kom, wij verdelgen dit volk, Israëls naam zal nooit meer worden genoemd” (Psalm 83:5), of die Gods volk minachten en haten zonder reden, of die Israël met oneerlijke praktijken dwingen terug te geven wat ze niet heeft geroofd (Psalm 69:5), is het een vloek: zichtbaar en voelbaar in hun daden die op hun eigen hoofd neerkomen (Joël 4:4-7; Obadja 1:15; Jeremia 30:16).

Een dag van wraak

Als Jeshua terugkomt, heeft Hij Zijn loon bij zich. Dan zal de HEER:

Jesaja 66:14(…) Zijn dienaren Zijn macht tonen en Zijn vijanden Zijn verbolgenheid.

Ja, bij monde van Jesaja voorzegt God dat Hij zal afrekenen:

Jesaja 24:21-22(…) in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde. Dan worden zij bijeengedreven, gevangen in een kuil, opgesloten in een kerker. En na lange tijd zullen zij hun straf ontvangen.

God rekent af met zowel de hemelse machten die zich in dienst hebben gesteld van Satan, als met de aardse mogendheden die zich op hun beurt in dienst hebben gesteld van de hemelse vorsten (Jesaja 14:3-15; Daniël 10:12-21; Efeziërs 6:12). En wat Jesaja voorzegde, zag Johannes in een visioen:

Openbaring 20:1-2 – Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaren.

Maar Johannes zag nog meer:

Openbaring 20:4 – Ook zag ik tronen, en aan hen die erop zaten werd recht gedaan. Het zijn de zielen van hen die onthoofd waren omdat ze van Jeshua hadden getuigd en over God hadden gesproken; (…) zij waren tot leven gekomen en heersten duizend jaar lang samen met de Messías.

Het is op grond van deze tekst uit Openbaring 20 dat, als we het hebben over het Koninkrijk van God, vaak ook gesproken wordt over het ‘duizendjarig rijk’. Het gaat dus bij het Koninkrijk van God en bij het duizendjarig rijk om hetzelfde Koninkrijk dat aanvangt met de wederkomst van Jeshua.

Aan het einde van het duizendjarig rijk zal Satan korte tijd worden losgelaten, zo leert Johannes, en zal Satan de volken opnieuw misleiden. Hij zal dan het grootste leger ooit op de been brengen om strijd te voeren tegen Jeruzalem en zijn inwoners, in een laatste poging Gods reddingsplan te dwarsbomen. Maar – zo schrijft Johannes – Satan zal hopeloos falen, want met vuur uit de hemel zal God zijn hele legermacht verteren. En zoals Jesaja en Johannes al voorzegden, zullen Satan en zijn engelen dan na lange tijd, na duizend jaar, hun straf ontvangen; ze zullen in de poel van vuur en zwavel worden gegooid. Maar dit speelt zich dus allemaal af ná het duizendjarig rijk.

Zoals gezegd, niet alleen met de hemelse vorsten rekent God af, ook met de machthebbers van de aarde, die tegen Hem en Zijn gezalfde hebben samengespannen en die zich tegen Hen hebben verzet (Psalm 2:2), rekent Hij af. In de profeten kunnen we daar regelmatig over lezen.

Jesaja 34:2 – De HEER koestert woede tegen alle volken, Zijn toorn ontbrandt tegen heel hun legermacht. Hun wacht de vernietiging, Hij heeft hen voor de slacht bestemd.

Jeremia 25:30-31 – De HEER brult uit de hoge hemel, Hij gromt vanuit Zijn heilige woning, Hij buldert over Zijn kudde. Als een druiventreder schreeuwt Hij tegen de bewoners van de aarde. Tot aan de einden der aarde klinkt krijgsrumoer, want de HEER klaagt alle volken aan, Hij voert een rechtszaak tegen al wat leeft. Die boosdoeners levert Hij uit aan het zwaard – spreekt de HEER.

Schokkende woorden spreekt de almachtige God hier. Is dat de God van Israël, is dat onze hemelse Vader, die zulke woorden spreekt? Ja, ook dát is God, onze Vader in de hemel, want Hij kan al dat onrecht, al dat kwaad niet langer meer aanzien. Wat heeft het Zijn volk allemaal niet gekost? Tot tweemaal toe werd een derde van Zijn volk vermoord (Zacharia 13:8)! En daarom zal God ingrijpen en zal Hij een dag van wraak laten aanbreken, een jaar van vergelding (Jesaja 34:8), waarop Hij heel de wereld zal laten boeten voor haar verdorvenheid (Jesaja 13:11-13) en in het bijzonder om wat ze met Zijn land en met Zijn volk hebben gedaan.

Ezechiël 36:5 – Dit zegt God, de HEER: In het vuur van Mijn hartstocht klaag Ik Edom en al die andere volken aan. Hun hart was vol vreugde en hun ziel vol verachting toen ze Mijn land in bezit namen en er de weidegronden buitmaakten.

Jeremia 30:16 – Maar wie jou verslonden, worden zelf verslonden, al je vijanden gaan zelf in ballingschap. Elk volk dat jou plunderde, wordt zelf geplunderd, Ik maak ieder die naar buit zocht, zelf tot buit.

Als we de profeten aandachtig lezen, weten we dat die dag van wraak, waarover de profeten het hebben, niet ver meer weg kán zijn. In Ezechiël lezen we namelijk dat, aan het einde van de wereldtijden, Gog, de machtige koning van Mesech en Tubal, met zijn vele bondgenoten, bevel zal krijgen:

Ezechiël 38:8 – (…) om op te trekken tegen een land dat zich nog maar net van de oorlog hersteld heeft, tegen een volk dat uit vele volken weer is samengebracht op de bergen van Israël, die lange tijd verlaten zijn geweest.

Is er ooit een tijd geweest, waarop deze beschrijving meer van toepassing is dan op de tijd waarin wij leven?

Gog is een aardse manifestatie van Satan, dé tegenstander van God. De apostel Johannes noemt hem ‘de antichrist’ (1 Johannes 2:18) en Paulus omschrijft hem als ‘de wetteloze mens’ (2 Thessalonicenzen 2:8), terwijl hij in Openbaring beschreven wordt als ‘het beest’ (Openbaring 14:18). Het zijn allemaal verschillende aardse verschijningen van de duivel, de tegenstander van God.

Het is opvallend dat de HEER zelf Gog en zijn vele bondgenoten beweegt op te trekken tegen Zijn volk. Maar dat niet alleen. Ook het moment ervan is bijzonder: wanneer het nog maar amper van de oorlog is hersteld en na negentien eeuwen weer is samengebracht in het land van hun voorvaderen. Ook uit de mond van de profeet Joël klinken soortgelijke woorden:

Joël 4:1-3 – In dezelfde tijd dat Ik het lot van Juda en Jeruzalem ten goede keer, zal Ik alle heidenvolken bijeenbrengen en wegvoeren naar de vallei van Josafat om daar een oordeel over hen te vellen. Want zij hebben Mijn volk Israël, Mijn eigendom, onder vreemde volken verstrooid, ze hebben Mijn land verdeeld en om Mijn volk het lot geworpen.

Vallei van Josafat

In de vallei van Josafat zal dus de grote afrekening plaatsvinden. De naam ‘Josafat’ betekent veelzeggend: de Heer houdt gericht.


Waar is die vallei? Sommigen vereenzelvigen het dal van Josafat met het dal van Megiddo, in het noorden van Israël, omdat volgens Openbaring 16:14-16 alle koningen op aarde op de grote dag, de dag des HEREN, bijeengebracht worden voor de strijd op een plaats die in het Hebreeuws Harmagedon heet en die naam zou verwijzen naar de heuvel [har] Megiddo, aan de zuidelijke rand van de vlakte van Jizreël. Maar steeds meer taalkundigen menen dat Harmagedon niet verwijst naar de verhoging waarop Megiddo was gebouwd, maar is afgeleid van Arma – dat zoveel betekent als rijp zijn voor de oogst – en geddon – dat omhakken betekent. Harmagedon zou dan dus niet verwijzen naar de naam van een heuvel, maar naar een dal, een vlakte, waar geoordeeld gaat worden, waar met een scherpe sikkel geoogst gaat worden (Jesaja 63:3-6; Jeremia 25:30; Lucas 3:17; Openbaring 14:14-20).


Maar wat brengt die heidenvolken ertoe om met zovelen op te trekken tegen Jeruzalem? Het zou mij niet verbazen als daaraan een stemming in de Veiligheidsraad voorafgaat over het wel of niet gebruikmaken van de mogelijkheid die artikel 42 van het VN-Handvest biedt om militair in te grijpen. Op grond van dit artikel kan dat als de internationale vrede en veiligheid in het geding is. Gezien de gewijzigde geopolitieke verhoudingen in de wereld en de aanhoudende angst voor het islamisme, is het zeker niet ondenkbaar dat op enig moment de (meeste) leden van de Veiligheidsraad zullen oordelen dat Israël een bedreiging vormt voor de wereldvrede, omdat het zijn exclusieve rechten op de Tempelberg niet wil opgeven ten gunste van de islamitische aanspraken. En daarmee schoffeert het, in hun ogen, op ontoelaatbare wijze de islamitische wereld.

Maar ongetwijfeld spelen daarbij ook andere belangen een rol, zoals Israëls ongeëvenaarde kennis op technologisch, medische, militair en agrarisch gebied, en niet te vergeten zijn rijke olie- en gasvelden in zijn zeebodem.

Hoe dan ook, er zal een moment aanbreken, met of zonder resolutie van de Veiligheidsraad, dat een internationale troepenmacht zal optrekken naar het Joodse land en in het bijzonder naar Jeruzalem, met de bedoeling om voor eens en altijd af te rekenen met de Joodse hegemonie.

Zacharia 12:2 (HSV) – Zie, Ik ga Jeruzalem maken tot een bedwelmende beker voor alle volken rondom, ja, ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem.

Maar dan, op die dag, zal God laten zien dat er met Hem niet te spotten valt.

Zacharia 12:9 – Op die dag zal Ik alles in het werk stellen om de heidenvolken uit te roeien die Jeruzalem belagen.

Als in de dagen van Josafat

De internationale legermacht die het Joodse land als een wolk dreigt te overdekken, zal Israël grote angst inboezemen. Hoe kan het ook anders. Maar God zal Zijn volk op miraculeuze wijze redden (Micha 7:15), net als toen het volk was ingesloten tussen het leger van de Farao achter zich en de Rode Zee voor zich. Hun angst voor de grote legermacht die hen bedreigt, zal de aanleiding zijn om eensgezind, als één volk, hun hemelse Vader te zoeken. Als in de dagen van koning Josafat – naar wie de vallei niet toevallig is vernoemd – zal het volk de HEER aanroepen:

2 Kronieken 20:12 – Wij zijn niet opgewassen tegen de grote legermacht die ons nu aanvalt. Wij weten niet wat we moeten doen, op U zijn onze ogen gevestigd.

Ze zullen het uitschreeuwen: “Help ons, God, bevrijd ons!” (Psalm 79:9). Dan zal eruit het volk een profeet opstaan, zoals Jachaziël in de dagen van Josafat, die het volk moed in zal spreken:

2 Kronieken 20:15-17 – (…) Jullie hoeven niet bang te zijn voor de grote legermacht die jullie bedreigt, want dit is niet jullie strijd, maar die van God (…) Jullie hoeven in deze strijd geen slag te leveren. Wacht rustig af, dan zullen jullie zien hoe de HEER, die jullie, Juda en Jeruzalem, bijstaat, voor jullie de overwinning behaalt. Jullie hoeven nergens bang voor te zijn.

Het teken

Terwijl het volk door deze woorden zal worden bemoedigd, is er aan de hemel een opmerkelijk teken te zien, dat de komst van de Mensenzoon aankondigt (Mattheüs 24:30).

Wat voor teken zal dat zijn? Het ligt het meest voor de hand dat het een opvallend stralende ster is. In de Bijbel wordt de Messías namelijk vaker geassocieerd met een ster. Zo profeteert Biliam:

Numeri 24:17-19 – Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster komt op uit Jacob, een scepter uit Israël.

En als de wijzen uit het Oosten Jeruzalem bezoeken, vragen ze:

Mattheüs 2:2 – (…) Waar is de pasgeboren Koning van de Joden? Wij hebben namelijk Zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om Hem eer te bewijzen.

In Openbaring wordt het wellicht nog het meest duidelijk:

Openbaring 22:16 – ‘Ik, Jeshua, heb Mijn engel gestuurd om jullie deze dingen bekend te maken voor de gemeenten. Ik ben de Telg van David, zijn nakomeling, de stralende Morgenster.

[Deel 2 volgt volgende week]


Bas van Twist

1.784 weergaven1 opmerking
bottom of page