Zeventig volken
Uit Genesis 10 mogen we afleiden dat God, na de zondvloed, de mensheid heeft verdeeld in zeventig volken – naar ‘het aantal zonen van God’ [Deuteronomium 32:8], zoals de Septuagint en een Qumran-handschrift leren – en Hij hun landsgrenzen vaststelde. Deze ‘zonen van de Allerhoogste’, zoals ze in Psalm 82 worden genoemd, kregen met hun engelenmachten het opzienerschap over de zeventig volken. Ze moesten toezicht houden op de aardse machthebbers en voorkomen dat heersers hun volken zouden onderdrukken en leiders hun macht zouden misbruiken.
Maar de zonen van de Allerhoogste verzaakten hun plicht [Mattheüs 20:25]. Ze ontliepen hun verantwoordelijkheid en deden het tegenovergestelde van wat God hen had opgedragen [2 Petrus 2:4; Judas 1:6]. In plaats van de mens dienstbaar te zijn [Hebreeën 1:14], gingen ze heerschappij uitoefenen over hem, namen ze bezit van hem en verleidde hem tot zonde. Asaf zingt daarover in de eerdergenoemde psalm 82.
Psalm 82:2-5 – Hoe lang nog oordeelt u onrechtvaardig en kiest u partij voor wie kwaad doen? (…) U toont geen inzicht, geen begrip, en doolt in duisternis rond, de aarde wankelt op haar grondvesten.
Op deze – voor het oog onzichtbare – vorsten en hun engelenmachten doelt Paulus in Efeziërs 6:12. Maar ook in het spotlied op de koning van Babylonië [Jesaja 14:11-16], het klaaglied over de koning van Tyrus [Ezechiël 28:12-17] en in wat de hemelse Man Daniël vertelt over Zijn strijd tegen de vorsten van Perzië en Griekenland [Daniël 10:13-21], gaat het over deze onzichtbare machten. Zij zijn de ‘heersers en machthebbers van de duisternis’ [Efeziërs 6:12], de machten achter de aardse vorsten en leiders.
Eenenzeventigste volk
Toen het na de zondvloed opnieuw fout ging en geen van de volken acht sloeg op de leefregels die God aan Noach had gegeven [Genesis 9:1-17, 11:4], formeerde Hij een eenenzeventigste volk: Israël. Uit dát volk zou God de door Hem uitverkoren Redder voor de wereld doen voortkomen [Genesis 3:15, 12:1-3; Jesaja 49:6; 1 Timotheüs 2:4]. En daarom zou Israël, anders dan alle andere volken op aarde, geheel aan Hem zijn gewijd [Deuteronomium 7:6, 14:2].
Omdat Satan, de vorst van de gevallen engelen, zich onafgebroken heeft ingezet om Gods reddingsplan te verijdelen, heeft hij telkens gezocht naar mogelijkheden en nieuwe bondgenoten om Gods uitverkoren volk te verdelgen [Daniël 9:27].
Psalm 83:2-6 – God, houd U niet stil, zwijg niet, God, zie niet onbewogen toe, Uw vijanden roeren zich, trots heffen Uw haters het hoofd. Tegen Uw volk smeden zij een complot, ze spannen tegen Uw lieveling samen, en zeggen: ‘Kom, wij verdelgen dit volk, Israëls naam zal nooit meer worden genoemd.’ Zij hebben samen plannen gesmeed en zich tegen U verenigd.
Vele volken en leiders lieten zich in de loop van de geschiedenis door Satan gebruiken. Ze waren stuk voor stuk bereid hun ziel en zaligheid aan hem te verkopen en hem te helpen in de uitvoering van zijn plan het Joodse volk uit te roeien, het land van Israël te bezetten en Jeruzalem te ontheiligen. Zelfs de grootste vijanden wist hij te verenigen in hun haat tegen God en Zijn volk. Alleen door Gods ingrijpen kon dat satanische plan verijdeld worden [Mattheüs 24:22]. Soms schijnbaar op het nippertje.
Michaël
Eén van Gods trouwste engelen speelde daarbij een hoofdrol: de aartsengel Michaël. Sinds de opstand in de hemel voert Michaël, met de engelen die onder hem zijn gesteld, oorlog tegen Satan en zijn engelen, tegen de vorsten van de duisternis. Want zij zijn de machten achter de heersers van deze wereld, die de mensen met leugens en misleiding proberen tegen God op te zetten, en er uiteindelijk naar streven om het land en volk van Israël te vernietigen, om zo de komst van Gods Koninkrijk te voorkomen.
In de Bijbel lezen we een aantal keer over de engel Michaël. Daarnaast meen ik – in alle vrijmoedigheid – dat we ook op nog andere plaatsen in de Bijbel over hem lezen, hoewel hij daar niet bij name wordt genoemd. Het is in die gevallen evenwel de context die aanleiding geeft te veronderstellen dat het over Michaël gaat, omdat hij bij uitstek de engel is die het volk van Israël terzijde staat [Daniël 10:13-21]. We komen daar dadelijk een aantal voorbeelden van tegen.
De Hebreeuwse naam Michaël (מיכאל, mí-gha-eel) betekent: Wie is als God? In deze retorische vraag schuilt reeds het antwoord: Niemand! God heeft namelijk geen gelijke! We komen dit vaker tegen in de Bijbel, zoals in het lied van Mozes. Nadat God Zijn volk op wonderbaarlijke wijze tussen muren van water de Rietzee heeft laten doortrekken, terwijl die muren van water vervolgens de vijand verzwolgen, zingt Mozes:
Exodus 15:11 – Wie onder de goden is Uw gelijke, HEER? Wie is Uw gelijke, zo ontzagwekkend en heilig, wie dwingt zo veel eerbied af met roemrijke daden, wie anders verricht zulke wonderen?
Binnenste
Het is ongetwijfeld Michaël geweest die het volk van Israël beschermde gedurende zijn barre tocht door de woestijn, op weg naar het Beloofde Land. Want welke engel zou God anders voor het volk uitsturen, dan de engel die in het bijzonder tot taak heeft het volk van Israël terzijde te staan?
Exodus 23:20-22 [NBV/EV] – Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te beschermen en je naar de plaats te brengen die Ik voor jullie bestemd heb. Neem je voor hem in acht, gehoorzaam hem zonder tegenspreken, want hij zal jullie opstandigheid niet vergeven omdat Mijn Naam in het binnenste van hem is. Als je hem gehoorzaamt en alles doet wat Ik zeg, zal Ik de vijand van jullie vijanden zijn en jullie onderdrukkers onderdrukken.
De engel die Israël bijstaat en beschermt draagt Gods Naam in zijn binnenste. Dat is nogal wat. Vooral als we bedenken dat in de Bijbel een naam veelal iets zegt over het wezen of de identiteit van de drager. Dat geldt niet in de laatste plaats voor God, de HEER. Als Mozes opdracht krijgt om de Israëlieten uit Egypte weg te leiden, vraagt hij God:
Exodus 3:13 – Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: ‘Wat is de naam van die God?’ Wat moet ik dan zeggen?
Waarop God Mozes antwoordt:
Exodus 3:14-15 [NBV/EV] – ‘IK BEN DIE IK ZAL ZIJN. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK BEN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ (…) ‘Zeg tegen hen: “de HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jacob. En Hij heeft gezegd: ‘Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’”
De engel die het volk op zijn barre tocht door de woestijn beschermt draagt dus de tegenwoordigheid van de HEER in zijn binnenste. In hem zetelt de aanwezigheid van de Allerhoogste, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jacob.
Exodus 34:6 – (…) Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig.
Dat de HEER nooit van Zijn volk zou wijken, niet tijdens zijn barre tocht door de woestijn en ook niet tijdens zijn erbarmelijke verblijf in de ‘woestijn van de volken’ [Ezechiël 20:23, 35], maakte Hij het volk ook duidelijk bij monde van Jesaja:
Jesaja 46:3-4 – Luister naar Mij, volk van Jacob en al wat er van Israël nog over is – van de moederschoot af door Mij gedragen, door Mij gekoesterd vanaf de geboorte: Tot in je ouderdom blijf Ik dezelfde, tot in je grijsheid zal Ik je steunen. Wat Ik gedaan heb, zal Ik blijven doen, Ik zal je steunen en beschermen.
Nog even terug naar de tocht in de woestijn op weg naar het Beloofde Land. Misschien was het ook Michaël wel die namens de HEER met Mozes sprak als hij de ontmoetingstent binnenging [Numeri 7:89]? Misschien was hij het ook die Mozes de stenen platen gaf met Gods leefregels [Handelingen 7:38]? In beide gevallen aanschouwde Mozes de tegenwoordigheid van de HEER, wat zijn gezicht deed stralen [Exodus 34:29, 35]. Bovendien drukte God de Israëlieten op het hart om de engel, die hen tijdens hun tocht naar het Beloofde Land zou beschermen, te gehoorzamen. De engel was dus niet enkel een boodschapper, hij was meer een gevolmachtigde die de Allerhoogste ten overstaan van het volk vertegenwoordigde.
Aanvoerder
En nadat de Israëlieten de Jordaan waren overgetrokken, was het ongetwijfeld ook Michaël die door Jozua werd aangesproken vlak voor het volk de onneembaar gewaande vestingstad Jericho op wonderbaarlijke wijze innam.
Jozua 5:13-15 – Toen Jozua eens in de omgeving van Jericho liep, zag hij plotseling een man tegenover zich met een getrokken zwaard in de hand. Jozua ging op hem af en vroeg: ‘Hoor je bij ons of bij de vijand?’ De man antwoordde: ‘Bij geen van beide, ik ben de aanvoerder van het leger van de HEER. Daarom ben ik hier.’ Jozua viel op zijn knieën, boog diep voorover en vroeg hem: ‘Mijn heer, ik ben uw dienaar, wat beveelt u mij?’ De aanvoerder van het leger van de HEER zei tegen Jozua: ‘Trek je sandalen uit, want de plaats waarop je staat is heilig.’ Jozua deed wat hem bevolen was.
Net als Mozes ruim veertig jaar vóór hem [Exodus 3:5], moet ook Jozua zijn sandalen uittrekken omdat de grond waarop hij staat heilig is. Is dat soms omdat het de engel van de HEER is die daar tegenover hem staat, de engel die Gods aanwezigheid in zijn binnenste draagt? Dat zou heel goed kunnen.
Maar er is meer. Met het uittrekken van zijn sandalen erkent Jozua, de aanvoerder van het leger van de Israëlieten, het hogere gezag van de aanvoerder van het leger van de HEER. Uit de spectaculaire wijze waarop de Israëlieten nadien Jericho weten in te nemen, mogen we afleiden dat de hemelse vorsten achter de koning van Jericho geen partij waren voor het leger van de HEER onder leiding van Michaël [Jozua 6].
Medestrijder
Michaël staat dus aan het hoofd van het engelenleger dat in de hemelse gewesten de strijd aanbindt met Satan en zijn engelenmachten. Maar dat niet alleen, Michaël is bij uitstek de engel die strijd voert tegen de hemelse vorsten achter de aardse koningen en heersers die het Joodse volk in zijn bestaan bedreigen. We kunnen dat opmaken uit wat de hemelse Man aan Daniël vertelt, voordat hij hem inzicht geeft in wat er aan het einde van de tijd met zijn volk zal gebeuren [www.wachters.nu/daniëls-visioen-over-de-zeventig-weken-deel-2].
Daniël 10:13, 21 [NBG/NBV] – Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover Mij; doch zie, Michaël, één der voornaamste vorsten, kwam Mij te hulp, zodat Ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield; (…) Niemand steunt Mij in Mijn strijd tegen deze vorsten, behalve je vorst Michaël.
Uit het laatste Bijbelboek weten we dat het strijdtoneel zich verplaatste toen Satan – verbeeld als ‘een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien hoorns, en op elke kop een kroon’ – de uitvoering van Gods heilsplan wilde verhinderen [Openbaring 12:1-6]. Het was voor God aanleiding om de aanvoerder van Zijn leger opdracht te geven Satan, de aanklager van de mensen, zijn positie in de hemel te ontnemen en hem op de aarde te werpen.
Openbaring 12:7-12 – Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer (…) Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’
Verschrikkingen
Woedend dat hij op de aarde was neergeworpen [Ezechiël 28:17; Lucas 10:18] zette hij zijn strijd voort tegen het volk dat de Redder van de wereld had voortgebracht en tegen heel zijn nageslacht [Openbaring 12:13-17; 1 Johannes 4:14]. Daarmee brak voor Gods volk een tijd aan van enorme verschrikkingen zoals er sinds het ontstaan van de wereld nog niet was geweest en er ook nooit meer zou komen. Bijna vier decennia daarvoor werd die noodlottige tijd voor het volk van Jacob door Jeshua voorzegd [Mattheüs 24:21; Marcus 13].
Lucas 21:20-24 – Wanneer jullie zien dat Jeruzalem door legertroepen omsingeld is, weet dan dat de verwoesting van de stad nabij is. Wie in Judea is moet dan de bergen in vluchten, wie in Jeruzalem is moet er wegtrekken, en wie op het land is moet niet naar de stad gaan, want in die dagen wordt de straf voltrokken, waardoor alles wat geschreven staat in vervulling zal gaan. Wat zal het rampzalig zijn voor de vrouwen die in die tijd zwanger zijn of een kind aan de borst hebben! Want er zal ontzaglijk veel leed zijn in het land, en een zwaar vonnis zal de bevolking treffen. De inwoners zullen omkomen door het zwaard of in gevangenschap worden weggevoerd en onder alle volken worden verstrooid, terwijl Jeruzalem vertrapt zal worden door heidenen, tot de tijd van de heidenen voorbij is.
In laaiende toorn had de Almachtige zich gedurende ‘de tijd van de heidenen’ voor Zijn volk verborgen. Toch was Hij erbij, onzichtbaar, toen het volk van Jacob werd verdreven, vernederd, mishandeld en met uitroeiing bedreigd, toen het leek alsof Hij níet meer begaan was met Zijn volk [Jesaja 54:8].
Jesaja 63:9 – In al hun nood (צָרָה, tsârâh) was ook Hijzelf in nood: zij werden gered door de engel van Zijn tegenwoordigheid. In Zijn liefde en mededogen heeft Hij hen zelf verlost, Hij tilde hen op en heeft hen gedragen, alle jaren door.
Bijna negentien eeuwen lang beleefde het Joodse volk de hel op aarde met de onbeschrijfelijke verschrikkingen van de Holocaust als uiterste poging van Satan om Gods heilsplan te laten mislukken.
Ontroostbaar was de Vader vanwege het ondraaglijke lijden dat Zijn volk de eeuwen door moest ondergaan [Jesaja 22:4; Jeremia 14:17; Klaagliederen 2:11-12]. En hoe onbegrijpelijk en verborgen dat nu nog voor ons is, dat lijden was ook een messiaans lijden [Psalm 22:2].
Psalm 44:21-23 – Hadden wij de naam van onze God vergeten, onze handen uitgestrekt naar een vreemde god, zou God dit niet hebben ontdekt? Hij kent de geheimen van ons hart. Toch worden wij dag na dag om U gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.
Gered
De Vader was erbij in al hun benauwdheid. Maar dat niet alleen: Hij heeft hen ook gered door de engel van Zijn tegenwoordigheid, de engel die Zijn Naam in zijn binnenste droeg en door wie Hij, onzichtbaar, bij Zijn volk was [Jesaja 43:2-3; Psalm 34:7-8].
Daniël 12:1 – In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de kinderen van je volk terzijde staat. Het zal een tijd van verdrukking (צָרָה, tsârâh) zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan. In die tijd zal je volk worden gered: allen die in het boek zijn opgetekend.
Laatste dagen
Onverminderd en met niet aflatende ijver staat Michaël ook vandaag het volk van Jacob bij, slaat hij de lafhartige aanvallen van Satan en zijn engelenmachten af. Die aanvallen in de onzichtbare wereld zullen verergeren naarmate we dichter bij de laatste dag van de wereldtijden komen. En dat betekent tegelijk dat de aan ons natuurlijke oog onttrokken oorlog steeds meer merkbaar zal worden op aarde. De mensen zullen zich steeds schaamtelozer van God afkeren, terwijl de sluimerende maar immer aanwezige haat en vijandschap tegen Israël en het Joodse volk steeds meer zullen opvlammen [Openbaring 22:11].
Maar daaraan komt een einde wanneer de Vader Michaël inseint het overwinningssignaal te geven dat de komst van de Mensenzoon aankondigt [1 Thessalonicenzen 4:16; Mattheüs 16:27].
Jesaja 24:21 – Op die dag zal de HEER afrekenen in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde.
Van Johannes, die dat in een visioen heeft mogen zien, weten we dat dan ook met Satan zal worden afgerekend.
Openbaring 20:1-3 – Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de onderaardse diepte en zware ketenen in zijn hand. Hij greep de draak, de slang van weleer, die ook duivel of Satan wordt genoemd, en ketende hem voor duizend jaar. Hij gooide hem in de diepte, sloot de put boven hem en verzegelde die, opdat de volken niet meer door hem misleid zouden worden tot de duizend jaar voorbij waren; daarna moet hij korte tijd worden losgelaten.
Hoewel Johannes de naam van de engel niet noemt, zal het ongetwijfeld ook deze keer weer Michaël zijn die het gevecht aangaat met Satan. De eerste keer greep hij Satan en gooide hij hem uit de hemel op de aarde. Toen kon Satan de volken nog steeds misleiden. Maar deze keer zal hij Satan grijpen, met zware ketenen binden en hem voor duizend jaar gevangenzetten in een diepe put, vanwaar Satan de volken níet meer kan misleiden.
Deze beloften zullen worden vervuld wanneer de Mensenzoon is gekomen, in gezelschap van Zijn engelen en bekleed met de stralende luister van Zijn Vader [Mattheüs 16:27]. Naar dát moment mogen we elke dag met groot verlangen uitzien. En wanneer we dat doen en proberen Zijn luisterrijke wederkomst en alle gebeurtenissen die dan in de hemel, op de aarde en onder de aarde zullen plaatsvinden, in beelden op ons netvlies te vangen, dan kunnen we eigenlijk alleen nog maar stamelend uitbrengen: ‘Wie is als God? Wie is Zijn gelijke, zo ontzagwekkend en heilig?’
Bas van Twist, september 2022
Comentarios